Vester College
De onderwijsspecialisten

MAVO 1 Kapitel 3 "Schule" Grammatik DER DIE DAS

Guten Tag !
Jassen uit
telefoon in de tas
boek/schrift op tafel
timer
3:00
1 / 41
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Guten Tag !
Jassen uit
telefoon in de tas
boek/schrift op tafel
timer
3:00

Slide 1 - Slide

Guten Tag !
Jassen uit
telefoon in de tas
boek/schrift op tafel
timer
3:00

Slide 2 - Slide

Guten Tag !
Jassen uit
telefoon in de tas
boek/schrift op tafel
timer
3:00

Slide 3 - Slide

Guten Tag !
Jassen uit
telefoon in de tas
boek/schrift op tafel
timer
3:00

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Lidwoorden

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Kennst du die Regeln? 

Slide 8 - Slide

der, die of das?
1. Kijk naar het woord/plaatje en denk na: is het der die of das is?

2. Steek je hand op als je het weet. (Laat iedereen nadenken!)

3. Je moet ook kunnen zeggen waarom het der, die of das is.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

der Lehrer
Waarom?

Het is een mannelijke persoon

Het kan ook die Lehrer zijn als het meervoud is 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

die Schule
Waarom?

Bij de meeste woorden die eindigen op  -e, gebruik je die

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

das Buch
Waarom?

de meeste het- woorden zijn das in het Duits

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

die Freundschaft
Waarom?

woorden die eindigen op -schaft zijn die

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

der Winter
Waarom?

seizoenen zijn der

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

die Verletzung
Waarom?

Woorden, die eindigen op -ung zijn die

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

der Montag
Waarom?

Bij dagen van de week gebruik je altijd der

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Multiple choice

Slide 25 - Slide

der, die oder das?

Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

der, die oder das?

Hahn
A
die
B
der
C
das

Slide 27 - Quiz

der, die oder das?

Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

der, die oder das?

Großeltern
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quiz

der, die oder das?

Pflanze
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quiz

der, die oder das?

Osten
A
der
B
die
C
das

Slide 31 - Quiz

der, die oder das?

Ferrari
A
der
B
die
C
das

Slide 32 - Quiz

der, die oder das?

Stundenplan
A
der
B
die
C
das

Slide 33 - Quiz

Der, die oder das?

Haus
A
der
B
die
C
das

Slide 34 - Quiz

der, die oder das?

Brötchen
A
der
B
die
C
das

Slide 35 - Quiz

ENDE van de Quiz
Huiswerk nakijken:
opdr. 18, 19, 20, 21 

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Hausaufgaben
Machen:

Lernen:
- Woorden week 9

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide