What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Vester College
De onderwijsspecialisten
Visit the website
menu
Lessons
Search
‹
Return to search
5.5 Gedrag
5.5 Gedrag
1 / 26
next
Slide 1:
Slide
Biologie
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 1
This lesson contains
26 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
5.5 Gedrag
Slide 1 - Slide
Gedrag
Alles wat een mens of dier doet.
Gedrag bestaat uit reacties op prikkels.
Handelingen:
de dingen doe je doet.
Bijvoorbeeld: lopen, zitten, opstaan, naar iets kijken.
Gedrag bestaat uit handelingen.
Slide 2 - Slide
Waar komt gedrag vandaan?
Met zintuigen krijg je constant prikkels binnen.
Deze prikkels worden een impuls die bij je hersenen komt.
Als de prikkel sterk genoeg is, ga je reageren. dit heet een "respons"
Deze respons is gedrag, want je doet iets.
Slide 3 - Slide
Wat is gedrag?
- Gedrag is alle waarneembare handelingen van een mens of dier
- Inwendige prikkels (honger!)
- uitwendige prikkels (eten zien)
Slide 4 - Slide
Welke betekenis past het beste bij gedrag?
A
De buurman uitschelden, omdat hij lawaai maakt.
B
Je ziet een blikje drinken. Je maakt het blikje open.
C
alle waarneembare handelingen van een mens of dier.
D
alle dingen die bewegen en leven.
Slide 5 - Quiz
Waar of niet waar?
Gedrag bestaat uit handelingen die met elkaar samenhangen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quiz
Reageren
Bewuste reactie ->
je denkt er over na, je hersenen sturen impulsen naar je spieren
Een reactie op een prikkel heet een
respons.
Slide 7 - Slide
Reageren
Prikkel -> zintuig -> impuls -> hersenen ->
waarnemen
Hersenen -> impuls -> spieren ->
stoppen
Slide 8 - Slide
Hoe heet een reactie op een prikkel?
A
Bewegen
B
Respons
C
Impuls
D
Reflex
Slide 9 - Quiz
Is een hongergevoel een voorbeeld van een inwendige of uitwendige prikkel?
A
Inwendig
B
uitwendig
Slide 10 - Quiz
Is verliefdheid een inwendige of een uitwendige prikkel?
A
inwendige prikkel
B
uitwendige prikkel
Slide 11 - Quiz
Is hier sprake van een inwendige of een uitwendige prikkel?
A
Een inwendige prikkel
B
Een uitwendige prikkel
Slide 12 - Quiz
Is kou een inwendige of een uitwendige prikkel?
A
inwendige prikkel
B
uitwendige prikkel
Slide 13 - Quiz
Is deze prikkel inwendig of uitwendig?
Angst
A
Inwendig
B
Uitwendig
Slide 14 - Quiz
Aangeboren en aangeleerd
Aangeboren gedrag:
niet eerst geleerd.
Aangeleerd gedrag:
geleerd tijdens je leven.
Slide 15 - Slide
Het kunnen eten met mes en vork. Is dit aangeboren of aangeleerd gedrag?
A
Aangeboren
B
Aangeleerd
Slide 16 - Quiz
aangeleerd / aangeboren gedrag
een kitten drinkt bij de moeder kat
A
aangeleerd
B
aangeboren
Slide 17 - Quiz
Is leren fietsen aangeboren of aangeleerd gedrag?
A
Aangeboren gedrag
B
Aangeleerd gedrag
Slide 18 - Quiz
Aangeboren of aangeleerd gedrag?
A
aangeboren gedrag
B
aangeleerd gedrag
Slide 19 - Quiz
Gedrag van mensen
Om goed met elkaar te kunnen leven, hebben mensen normen en waarden.
Waarden:
Dingen die mensen belangrijk vinden in het leven.
Normen:
Gedragsregels waarvan veel mensen vinden dat jij je daaraan moet houden.
Bijvoorbeeld:
Eerlijkheid
Bijvoorbeeld:
Je mag niet stelen
Slide 20 - Slide
Wat is een waarde?
A
Je mag niet stelen
B
Iemand aanspreken met "u".
C
Je mag niet liegen
D
Eerlijkheid
Slide 21 - Quiz
5.6 Onderzoeksvraag en hypthese
LEERDOELEN:
Je kunt een onderzoeksvraag kiezen
Je kunt een hypothese kiezen
Slide 22 - Slide
Onderzoeksvraag.
Wat wil ik onderzoeken.
Slide 23 - Slide
Wat is een hypothese?
A
De onderzoeksvraag
B
Een mogelijk antwoord op de onderzoeksvraag
C
Het resultaat van een onderzoek
D
Het werkplan van een onderzoek
Slide 24 - Quiz
Hypothese
Hypothese: Wat verwacht je dat het antwoord gaat zijn op je onderzoeksvraag?
(leg uit waarom je dat denkt)
Slide 25 - Slide
Voorbeeld
Onderzoeksvraag: Schrijf een hele precieze vraag
Denk aan details Wie, Wat, Waar, Waarom, Hoe.
Bijvoorbeeld:
''Letten de leerlingen op in de biologieles omdat ze het interessant vinden of omdat ze een goed cijfer willen halen?''
Hypothese: Een voorlopig antwoord op de onderzoeksvraag.
Bijvoorbeeld:
''De leerlingen letten vooral op om een goed cijfer halen.''
Slide 26 - Slide