Vester College
De onderwijsspecialisten

Paragraaf 2.4 Budgetteren is te leren! Basis

Paragraaf 2.4 - Budgetteren 
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Paragraaf 2.4 - Budgetteren 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Leerdoelen:
  • Je kunt uitleggen wat budgetteren is
  • Je kunt uitleggen wat een tekort is
  • Je kunt uitleggen wat bezuinigen is
  • Je kent drie manieren waarop je kunt bezuinigen

Slide 3 - Slide

Budgetteren
  • Budgetteren


  • Begroting
Het op elkaar afstemmen van je inkomsten en uitgaven
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode

Slide 4 - Slide

Inkomen uit arbeid:
beloning voor het werk dat je doet: loon of salaris

Hoe kom je aan je geld?
Soorten inkomens:
Inkomen uit bezit:
geld verdienen met je bezit: huuropbrengst, rente op spaargeld

Overdrachtsinkomen:
geld dat je krijgt zonder tegenprestatie: uitkeringen, zakgeld en kleedgeld


Slide 5 - Slide

Budgetteren moet je leren 
Huishoudelijke uitgaven:
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
Waaraan geef je je geld uit???
Soorten uitgaven:
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat

Slide 6 - Slide

Voor de incidentele uitgaven kun je het beste geld reserveren. 
Reserveren:
Geld opzij zetten waarvan je later bepaalde uitgaven kunt betalen

Slide 7 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
omrekenen
  • van jaar naar maand
  • van week naar maand
  • van kwartaal naar jaar
etc

als je dit lastig vind kijk het volgende fimpje

Slide 8 - Slide

0

Slide 9 - Video

Slide 10 - Slide

Voorbeeld:
Jacko krijgt €15 zakgeld per week. Hoeveel krijgt hij per maand?
  • Eerst naar jaar!
  • Dan naar maand
  • 15 x 52 = 780
  • 780 : 12 = 65
  • Jacko krijgt €65 per maand zakgeld

Slide 11 - Slide

Voorbeeld:
Jarno verdient €130 per maand. Hoeveel verdient hij per week?
  • Eerst naar jaar!
  • Dan naar week
  • 130 x 12 = 1560
  • 1560 : 52 = 30
  • Jarno verdient €30 per week

Slide 12 - Slide

Leerwoorden
Budgetteren: inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen
(uitgaven en inkomsten veranderen)
Bezuiningen: minder geld uitgeven
(goedkoper inkopen/minder inkopen/aankoop uitstellenB

Slide 13 - Slide

Gegevens:€60 per week, 8 uur per dag, 6 dagen per week.
Hoeveel € is dit per uur?
A
€2,60
B
€1,25
C
€2,05
D
€1,15

Slide 14 - Quiz

De aanschaf van een haarborstel behoort tot de
A
dagelijkse uitgave
B
vaste lasten
C
incidentele lasten
D
persoonlijke uitgave

Slide 15 - Quiz

Op je spaarrekening staat: € 1.500,-
er is 1,2% rente
Hoeveel rente krijg je na 1 jaar?
A
€ 180,-
B
€12,50
C
€ 18,-
D
€ 125,-

Slide 16 - Quiz

Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
inkomen
B
budgetteren
C
uitgeven
D
uitgave

Slide 17 - Quiz

Wat jij belangrijk vindt ....
A
prioriteiten
B
incidentele uitgaven
C
budgetteren
D
vaste lasten

Slide 18 - Quiz

Je krijgt rente.
Rente ...
A
Komt erbij
B
Gaat eraf

Slide 19 - Quiz

€ 5,- zakgeld per week is per maand
A
€ 20,-
B
€ 22,50
C
€ 21,67
D
€ 25,-

Slide 20 - Quiz

Je betaald € 12 contributie per week. Hoeveel is dat pet maand?
A
€ 48
B
€ 50
C
€ 52
D
€ 54

Slide 21 - Quiz

Daan krijgt 23% meer zakgeld, hij kreeg eerst € 4,50 per week. Hoeveel krijgt hij nu?

A
€0,45
B
€5,53
C
€1,04
D
€5,54

Slide 22 - Quiz

Op je spaarrekening staat €3600,-
Er is 2,5% rente
Hoeveel rente krijg je na 1/2 jaar?
A
€90,-
B
€45,-
C
€27,50
D
€7,50

Slide 23 - Quiz

Een nieuw bankstel
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven
D
persoonlijke uitgave

Slide 24 - Quiz

Wat hoort bij automatische incasso..

A
je krijgt vanzelf geld terug
B
De bank heeft geen toestemming nodig
C
steeds terugkerende bedragen als contributie
D
je kunt maar 1x betalen per maand

Slide 25 - Quiz

Henry verdient € 10 per week. Hoeveel geld verdient hij per kwartaal?
A
€ 43,33
B
€ 2,31
C
€ 130
D
€ 30

Slide 26 - Quiz

Op je spaarrekening staat: € 25.000,-
Er is 1,2% rente
Hoeveel rente krijg je na 5 maanden?
A
€ 300,-
B
€ 50,-
C
€ 125,-
D
€250,-

Slide 27 - Quiz