Vester College
De onderwijsspecialisten

hoofdletters en leestekens

Leestekens
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leestekens

Slide 1 - Slide

Na deze les weet ik:

- wanneer je hoofdletters en kleine letters gebruikt.
- wanneer je de verschillende leestekens gebruikt.


Slide 2 - Slide

Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Slide 3 - Mind map

EVEN OEFENEN....

Slide 4 - Slide

Goed of fout?
Meneer hazelaar
A
goed
B
fout

Slide 5 - Quiz

Goed of fout?
Noord-Holland
A
goed
B
fout

Slide 6 - Quiz

Goed of fout?
ik ga op vakantie naar Australië.
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quiz

Goed of fout?
Jan Van der Veen
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quiz

Goed of fout?
In Januari is het winter.
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Vind jij leestekens moeilijk

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 10 - Quiz

Welk leesteken hoort er achter de zin?

Ik ben blij dat het bijna vakantie is

A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 11 - Quiz

Welk leesteken hoort er achter de zin?
Schiet toch eens op
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets

Slide 12 - Quiz

Wanneer gebruik je een puntkomma?
  • Om twee zinnen die bij elkaar horen met elkaar te verbinden (bijvoorbeeld: Martin gaat dagelijks naar zijn verzorgpony; in de winter gaat hij wekelijks). 
  • Achter de zinnen in een opsomming                                                                  (bijvoorbeeld: De spelregels beginnen zo: 
je gooit om de beurt met de dobbelsteen;
je zet je pion het aantal ogen op de dobbelsteen vooruit;
als je op een vak met een plaatje komt, krijg je een opdracht.

Slide 13 - Slide

Waar moet je op letten?
  • Na een puntkomma begint de volgende zin altijd met een          kleine letter. 
  • Bij een puntkomma in een opsomming, eindigt alleen de   laatste regel in de opsomming met een punt.

Slide 14 - Slide

Herhaling
Wanneer gebruik je een dubbele punt?
  • Voor een opsomming. Hij lust drie soorten groenten: spinazie, broccoli en spruiten.
  • Voor een citaat (zin die iemand zegt). Lisa zei: 'Ik ben al klaar.'
  • Voor een verklaring. Ik wil van de zomer niet naar Madrid: het is me daar te warm.

Slide 15 - Slide

Herhaling
Hoe gebruik je aanhalingstekens bij een citaat?

  • Een citaat: dat wat iemand letterlijk zegt (directe rede).        Lise zegt: 'Ik snap de opdracht niet.'                                                        of: 'Ik snap de opdracht niet,' zegt Lise.
  • Bij indirecte rede geen aanhalingstekens.                                 Lise zegt dat ze de opdracht niet snapt. 

Slide 16 - Slide

Waar komt de puntkomma?

Wachten jullie maar niet op mij voor mij begint een file.

A
achter "op"
B
achter de eerste "mij"
C
achter "voor"
D
achter de tweede "mij"

Slide 17 - Quiz

Waar komt de puntkomma?

Het concert is morgen er worden veel mensen verwacht.
A
Na "concert"
B
Na "is"
C
Na "morgen"
D
Na "veel"

Slide 18 - Quiz

Waar komt de puntkomma?

Zij heeft een nieuw kapsel het staat haar heel goed.
A
Na "kapsel"
B
Na "het"
C
Na "haar"
D
Na "heel"

Slide 19 - Quiz

Oefenen
Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.

ik ga deze zomer drie grote steden bezoeken barcelona madrid en sevilla

    Slide 20 - Slide

    Oefenen
    Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.

    ik ga deze zomer drie grote steden bezoeken barcelona madrid en sevilla
    • Antwoord: Ik ga deze zomer drie grote steden bezoeken: Barcelona, Madrid en Sevilla. 

    Slide 21 - Slide

    Goed of fout?
    Peter gaat morgen naar Duiven, hij moet nog iets ophalen.
    A
    goed
    B
    fout

    Slide 22 - Quiz

    Goed of fout?
    Ik ben blij met mijn cijfer maar, Chris is dat minder.
    A
    goed
    B
    fout

    Slide 23 - Quiz

    Goed of fout?
    Als je nu meekomt, zijn we nog op tijd.
    A
    goed
    B
    fout

    Slide 24 - Quiz

    Oefenen
    Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.

    joris als je daar nu niet mee stopt zet ik je de klas uit zei de leraar nederlands boos


      Slide 25 - Slide

      Oefenen
      Schrijf de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters en leestekens.

      joris als je daar nu niet mee stopt zet ik je de klas uit zei de leraar nederlands boos
      • Antwoord: 'Joris, als je daar nu niet mee stopt, zet ik je de klas uit!' zei de leraar Nederlands boos.


      Slide 26 - Slide

      Huiswerk
      Maken: opdracht 1, 3 en 4.

      Slide 27 - Slide