Vester College
De onderwijsspecialisten

1-4-2020 3 TL

Woensdag 1 april
- Nederlands
- Biologie
- Duits
- Economie
- Engels
1 / 39
next
Slide 1: Slide
MentorlesMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Woensdag 1 april
- Nederlands
- Biologie
- Duits
- Economie
- Engels

Slide 1 - Slide

Nederlands
Gister heb je opdracht 9, 10 en 11 gemaakt. Voor vandaag staat er niets in SOM. Je mag verder werken aan je taalportfolio.
Hierna staan de antwoorden van opdracht 10.

Slide 2 - Slide

Bespreken opdracht 10
  1. Amnesty International strijdt voor mensenrechten.
    pv → tt → enkelvoud → stam + t → vind + t → vindt
2. Nadat de huisarts de wond ontsmet had, hechtte zij hem.
pv → vt → zwak ww, enkelvoud, stam eindigt op t → stam + te → hecht + te → hechtte
3. Tijdens maatschappijleer kwebbelde Debby de hele tijd.
pv → vt → zwak ww, enkelvoud, stam eindigt op l → stam + de → kwebbel + de → kwebbelde


Slide 3 - Slide

Bespreken opdracht 10
4. Wie heeft je dat verteld?
geen pv → langer maken → vertelde → verteld
5. Alle gestarte renners haalden de finish. 
geen pv → zo kort en eenvoudig mogelijk → gestarte
6. Hard hollend kwamen Teun en Storm naar huis.
6 geen pv → langer maken → hollende → hollend

Slide 4 - Slide

Biologie
Vandaag staat de diagnostischetoets op de planning. Helaas heb ik de toets nog niet in Lessonup kunnen plaatsen. Je kunt de diagnostische toets wel maken in je boek, maar je mag hier ook nog even mee wachten. Je mag i.p.v. de diagnostische toets de oefenvragen maken die ik in Teams heb geplaatst bij bestanden.

Slide 5 - Slide

Duits
Vandaag staat de Zum Schluss van kapitel 5 deel 1 op de planning en opdracht 24 + 25.
Je maakt alle opdrachten van de Zum Schluss. Opdracht 24 en 25 maak je online met behulp van de licentie.

Hierna alvast een aantal oefenvragen. 

Slide 6 - Slide

Zum Frühstück
A
Bij het fruitstuk
B
Bij het ontbijt

Slide 7 - Quiz

Ich hätte gern
A
ik had graag
B
ik mag graag

Slide 8 - Quiz

´s avonds gegeten
A
zu Abend gegessen
B
habe Abend gegessen

Slide 9 - Quiz

uitgenodigd
A
einladen
B
eingeladen

Slide 10 - Quiz

genoeg gegeten
A
satt gewesen
B
essen gegangen

Slide 11 - Quiz

eten gegaan
A
satt gewesen
B
essen gegangen

Slide 12 - Quiz

Geef antwoord op de vragen in het Duits, gebruik de woorden tussen haakjes.
1.Was kann ich für Sie tun? (tafel – twee personen)
2.Und was möchten Sie trinken? (mineraalwater – blikje fris)

Slide 13 - Open question

Geef antwoord op de vragen in het Duits, gebruik de woorden tussen haakjes.
1.Was kann ich für Sie tun? ( wij – nehmen – twee Cola)
2.Was kann ich für Sie tun? (proberen – hamburger met kaas)

Slide 14 - Open question

Das Gänsespiel
Vul de juiste vorm van het werkwoord in en maak een zin. Gebruik blz. 186/187
Voorbeeld
Sein: ich bin 26 Jahre alt

Slide 15 - Slide

Economie
Vandaag staat H7 paragraaf 7 op de planning, dit is de laatste paragraaf van het hoofdstuk. Is het tot nu toe allemaal gelukt?
Hierna alvast een aantal oefenvragen om te kijken of je het hoofdstuk begrijpt. Na de vragen komt er nog een filmpje ter verduidelijking van paragraaf 7.

Slide 16 - Slide

Welke voorbeelden horen bij het begrip formele productie?
A
Een goede vriend schildert mijn huis
B
Een journalist schrijft een verslag voor de krant
C
Een tuinman werkt in het park
D
Ik was mijn eigen auto

Slide 17 - Quiz

Welke voorbeelden horen bij het begrip informele productie?
A
Een goede vriend schildert mijn huis
B
Een journalist schrijft een verslag voor de krant
C
Een tuinman werkt in het park
D
Ik was mijn eigen auto

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste omschrijving van het begrip productiefactoren:
A
hulpmiddelen bij de productie
B
kapitaalgoederen
C
mensen die werken
D
natuur, arbeid en kapitaalgoederen

Slide 19 - Quiz

Je hebt een schilder gevraagd om het huis te verven. Welke productiefactor hoort hierbij?
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaalgoederen

Slide 20 - Quiz

Je hebt verf gekocht om het huis te schilderen. Welke productiefactor hoort hierbij?
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaalgoederen

Slide 21 - Quiz

Je kiest om in de zomer te schilderen, zodat de verf sneller droogt. Welke productiefactor hoort hierbij?
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaalgoederen

Slide 22 - Quiz

Welke bedrijfstak hoort bij detailhandel?
A
Bloementeler
B
Bloemenhandelaar
C
Bloemenwinkel
D
Klant

Slide 23 - Quiz

Wie of wat hoort niet bij de bedrijfskolom van bloemen?
A
Bloementeler
B
Bloemenhandelaar
C
Bloemenwinkel
D
Klant

Slide 24 - Quiz

Hoeveel procent is het verschil tussen het minimum (jeugd)loon en het cao-loon voor iemand van 20 jaar? Geef je berekening.

Slide 25 - Open question

In een arbeidsovereenkomst staan rechten en plichten voor werknemers. Waar vind je nog meer rechten en plichten voor werknemers?
A
Loonstrook en wetten
B
Wetten en cao
C
Loonstrook en cao
D
Wetten

Slide 26 - Quiz

Welke taak heeft iemand die hoofd personeelszaken is van een gemeente?
A
medewerkers van de gemeente informeren over hun cao
B
met de burgemeester onderhandelen over het cao
C
onderhandelen met de vakbonden over het cao
D
onderhandelen met een werkgeversorganisatie over het cao

Slide 27 - Quiz

Kay werkt als administratief medewerker in het ziekenhuis. Bij welke sector hoort deze baan?
A
agrarische bedrijven, visserij en mijnbouw
B
commerciële dienstverlening
C
industrie- en bouwnijverheid
D
niet-commerciële dienstverlening

Slide 28 - Quiz

In 2011 waren er 1.659.000 banen in de secundaire sector en in 2015 waren er 1.439.100 banen.
Met hoeveel procent is het aantal banen veranderd tussen 2011 en 2015?
A
1659000-1439100 = 219900; 219900:1439100 x 100 = 15% gedaald
B
1659000-1439100 = 219900 219900:1659000 x 100 = 13% gedaald
C
1659000-1439100 = 219900; 219900:1439100 x 100 = 15% gestegen
D
1659000-1439100 = 219900 219900:1659000 x 100 = 13% gestegen

Slide 29 - Quiz

Leg in eigen woorden uit wat het verschil is tussen commerciële en niet-commerciële dienstverlening.

Slide 30 - Open question

Als je een bedrijf wilt starten, heb je een ondernemingsplan nodig.
Leg uit waarom een ondernemingsplan nodig is.

Slide 31 - Open question

Stel, een bedrijf heeft geld nodig voor een investering. Het bedrijf kan dat geld lenen van de bank, maar ook nieuwe aandelen uitgeven.
Vergelijk een geldlening met de uitgifte van aandelen. Geef een voordeel en een nadeel van de uitgifte van aandelen in vergelijking met een geldlening.

Slide 32 - Open question

Een bedrijf heeft geld nodig en wil bij de aandeelhouders in totaal € 10 miljoen ophalen.Daarom geeft het bedrijf aandelen uit met een koers van
€ 25 per stuk die iedereen kan kopen.
Geef aan om welke ondernemingsvorm het hier gaat. Leg je antwoord uit.

Slide 33 - Open question

Slide 34 - Video

Engels
Voor Engels mag je verder met de TASK van theme 5.
Daarnaast maak je de schrijfopdracht van theme 5 voor je portfolio (tenzij je dit al gedaan hebt).
De schrijfopdracht vind je terug op blz. 35/36 van je werkboek. Ik heb de opdracht ook geplaatst in Teams.

Slide 35 - Slide

Write down what you would say in English.
'Wat eten ze op nationale feestdagen?'

Slide 36 - Open question

Write down what you would say in English.
'Hier schudden ze elkaar de hand als ze iemand voor het eerst ontmoeten.'

Slide 37 - Open question

Write down what you will say in English.
'Ik vind dat land niet leuk, omdat het leven daar te duur is.'

Slide 38 - Open question

Write down what you would say in English.
'Dit land is fantastisch omdat het veel wandelroutes heeft.'

Slide 39 - Open question