Welke werkwoorden gaat het om?
e wordt i = essen (eten), geben (geven), treffen (ontmoeten), helfen (helpen), nehmen (nemen), sprechen (spreken) und vergessen (vergeten)
e wordt ie = lesen (lezen), sehen (zien) und fernsehen (tv kijken)
a wordt ä = anfangen (beginnen), fahren (rijden), fallen (vallen), gefallen (bevallen), lassen (laten), laufen (lopen), schlafen (slapen) und tragen (dragen)