This lesson contains 8 slides, with text slides.
Maar, toch, echter, hoewel, tegenover, daar staat tegenover, aan de ene kant......aan de andere kant.
Bijvoorbeeld: Die pizza ziet er lekker uit, maar hij is niet te eten. lekker - niet te eten
net zo als, even ....... als, in vergelijking met, meer / groter / beter dan.
Bijvoorbeeld: Zijn T-shirts van Ben en Jerry's net zo verantwoord als die van H&M?
Want, omdat, daarom, vanwege, immers, dus, de reden hiervoor is.
Bijvoorbeeld: Ik lever mijn oude mobiel altijd in want dat is beter voor het milieu.
De reden is: goed voor het milieu