What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Visit the website
‹
Return to search
M2 Voorzetsels 3de en 4de naamval
Voorzetsels
met een vaste naamval
1 / 32
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
vmbo t, vwo
Leerjaar 3
This lesson contains
32 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
15 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Voorzetsels
met een vaste naamval
Slide 1 - Slide
Je kan aan het einde van de les...
Alle persoonlijke voornaamwoorden van de 1e & 3e & 4e naamval benoemen
Alle voorzetsels van de derde en vierde naamval opnoemen
De persoonlijke voornaamwoorden toepassen in oefeningen
Slide 2 - Slide
Voorzetsels 4e naamval
durch (door)
für (voor)
gegen (tegen)
ohne (zonder)
um (om)
bis (tot)
Slide 3 - Slide
Hoe werkt het?
Na een voorzetsels met een vaste naamval komt altijd een persoonlijk voornaamwoord in die naamval.
Bij de 3e naamval is dat:
Slide 4 - Slide
Voorzetsels 3e naamval
aus (uit) außer (behalve)
bei (bij)
mit (met)
nach (naar/na)
seit (sinds)
von (van)
zu (naar...personen)
Slide 5 - Slide
Hoe werkt het?
Na een voorzetsels met een vaste naamval komt altijd een persoonlijk voornaamwoord in die naamval.
Bij de 4e naamval is dat:
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Voorbeelden van zinnen met een voorzetsel 4e naamval
1. Ich habe ein Geschenk (voor hem) ......gekauft.
2. (zonder jullie) ....... können wir nicht gehen.
3. Das hat er (van mij) ..... bekommen.
4. (Met jou)... ..gehe ich nach Berlin
Slide 8 - Slide
oplossing
1. für ihn
2. ohne euch
3. von mir
4. mit dir
Slide 9 - Slide
Sleep het Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3E nv.
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen
Slide 10 - Drag question
Zet het voorzetsel bij de goede naamval
3
4
aus
bei
mit
nach
seit
von
zu
durch
für
gegen
ohne
um
Slide 11 - Drag question
Gehst du mit ...... (ons) nach Berlin?
A
wir
B
ons
C
uns
D
sie
Slide 12 - Quiz
Du bist nach ..... (hem) an der Reihe.
A
er
B
ihm
C
ihr
D
ihn
Slide 13 - Quiz
Ich bekomme noch Geld von ...... (jullie)
A
ihr
B
euch
C
euer
D
sie
Slide 14 - Quiz
Wartest du? Ich komme gleich zu ..... (jou)
A
dir
B
dich
C
du
D
mich
Slide 15 - Quiz
Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
mit
B
seit
C
durch
D
von
Slide 16 - Quiz
Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
nach
B
für
C
zu
D
bei
Slide 17 - Quiz
Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
durch
B
gegen
C
aus
D
um
Slide 18 - Quiz
Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
für
B
von
C
um
D
durch
Slide 19 - Quiz
Welk persoonl. voornaamw. past NIET bij het voorzetsel bei (3de naamval).
A
mir
B
dir
C
sie
D
ihm
Slide 20 - Quiz
Welk pers. vnw. past NIET bij dit voorzetsel für (4de naamval)
A
mich
B
dich
C
ihn
D
ihm
Slide 21 - Quiz
Welk pers. vnw past WEL bij het voorzetsel von (3de naamval)
A
mich
B
dich
C
ihn
D
ihnen
Slide 22 - Quiz
Welk pers. vnw. past WEL bij het voorzetsel gegen (4de naamval)
A
dir
B
es
C
ihm
D
ihnen
Slide 23 - Quiz
De naamvallen, wat is wat?
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
1
3
4
Slide 24 - Drag question
Welke hoort er niet bij?
A
Durch
B
Bei
C
Nach
D
Zu
Slide 25 - Quiz
Waar of niet waar?
ihr is een persoonlijk voornaamwoord van de 3e naamval
A
Waar
B
Niet waar
Slide 26 - Quiz
vervang de woorden tussen haakjes met een pers. voornaamwoord.
Der Polizist zeigt (der Frau) den Weg.
Slide 27 - Open question
Angela schickt (ihrem Bruder) eine Postkarte.
Slide 28 - Open question
Pierre erklärt (dem Freund) das Problem.
Slide 29 - Open question
www.educaplay.com
Slide 30 - Link
Je kan nu als het goed is ...
Alle persoonlijke voornaamwoorden van de 1e & 3e & 4e naamval benoemen
Alle voorzetsels van de derde en vierde naamval opnoemen
De persoonlijke voornaamwoorden toepassen in oefeningen
Slide 31 - Slide
Zelfstandig oefenen
Na klar! Online
3.1
Aufgabe 8 und 9
Slide 32 - Slide