Quiz over de begrippen van Hoofdstuk 7 en 8 Economie

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat is waar?
A
De betalingsbalans heeft een tekort als de export groter is dan de export
B
Op de betalingsbalans staat de waarde van de uitvoer en import
C
De betalingsbalans is altijd in evenwicht

Slide 2 - Quiz

de exportquote is:
A
De uitvoerwaarde
B
de uitvoerwaarde als % van net nationaal inkomen
C
de invoerwaarde
D
Geld wat binnenkomt

Slide 3 - Quiz

De importquote is:
A
de totale invoerwaarde
B
de invoerwaarde als % van het nationaal inkomen
C
alles wat gekocht wordt in het buitenland
D
Het zakgeld wat je krijgt

Slide 4 - Quiz

Veel handelen met het buitenland heet:
A
open economie
B
gesloten economie
C
internationale economie
D
nationale economie

Slide 5 - Quiz

Een ander woord voor
doorvoerhandel is ...
A
wederinvoer
B
invoer
C
wederuitvoer
D
uitvoer

Slide 6 - Quiz

Waar staat de EMU voor?
A
Europese Moderne Unie
B
Europese Monetaire Unie
C
Europese Metaal Unie
D
Europa Voor Moeders Unie

Slide 7 - Quiz

een interne markt is:
A
Markt in je woonhuis
B
Markt in Europa. Er zijn geen grenzen meer.
C
Markt in je bedrijf

Slide 8 - Quiz

Een maximum aan de invoerhoeveelheid noemen we
ook wel ...
A
contingentering
B
exportsubsidie
C
importheffingen
D
invoerrechten

Slide 9 - Quiz

Wat gebeurt er met de prijs van een product als de producent exportsubsidie krijgt?
A
wordt hoger
B
wordt lager

Slide 10 - Quiz

Invoerrechten zijn
A
een belasting
B
een subsidie

Slide 11 - Quiz

Wat zijn protectiemaatregelen?
A
Overheid beschermt de eigen economie
B
de overheid beschermt de Economie van een ander land

Slide 12 - Quiz

Globalisering zorgt voor steeds meer onderlinge contacten
A
ja
B
nee
C
in rijke landen
D
in arme landen

Slide 13 - Quiz

Sinaasappels produceren in Spanje en spruitjes in Nederland.
Dit is een voorbeeld van
A
interne arbeidsverdeling
B
externe arbeidsverdeling
C
geografische arbeidsverdeling
D
internationale arbeidsverdeling

Slide 14 - Quiz

Internationale concurrentiepositie is:
A
goedkoper produceren dan andere landen
B
Sneller te kunnen produceren.
C
Beter en goedkoper te kunnen produceren dan andere landen

Slide 15 - Quiz

De afhankelijkheid van 1 of enkele producten noem je:
A
monoproductie
B
productafhankelijkheid
C
enkelcultuur
D
monocultuur

Slide 16 - Quiz

De verhouding tussen de gemiddelde exportprijzen en de gemiddelde importprijzen noem je
A
gelijke handel
B
ruilhandel
C
fair trade
D
ruilvoet

Slide 17 - Quiz

Wat betekent WTO
A
Eerlijke handel
B
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
C
Wereldhandelsorganisatie
D
Wereldbank

Slide 18 - Quiz

Wat bedoelen we met
'bilaterale hulp'?
A
Hulp van de Verenigde Naties
B
Hulp voor en door meerdere landen
C
Hulp tussen twee landen onderling
D
Hulp voor economische zelfstandigheid

Slide 19 - Quiz

Kleine lening zonder onderpand om de arme bevolking te helpen een menswaardig bestaan op te bouwen.
A
analfabetisme
B
microkrediet
C
Bestaansmiddelen
D
levensverwachting

Slide 20 - Quiz

Wat betekent: Fairtrade
A
Eerlijke handel
B
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
C
Wereldhandelsorganisatie
D
Wereldbank

Slide 21 - Quiz