W15 Relative Pronouns


ENGLISH
Expertuur
1 / 8
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 8 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 49 min

Items in this lesson


ENGLISH
Expertuur

Slide 1 - Slide

TODAY

  • PW3 
  • Relative pronouns
  • Planner week 15

Slide 2 - Slide

PROEFWERK UNIT 3
Friday, 19th of April - (next week)
OR
Monday, 22nd of April - (activiteitenweek)

Slide 3 - Slide

RELATIVE PRONOUNS
Who, which, that, whose, whom, x, where, when

Slide 4 - Slide

  • Who: personen.
    "It was Madison who was so nice to me." 
  • Which: dingen.
    "She sent me a reply which simply said 'OK'."
  • That: personen en dingen.
    - Je mag who/which vervangen door that als er geen komma staat voor de bijzin.
    "The friend that/who lives next door to me is coming over."
    "The friend, who lives next door to me, is coming over."

Slide 5 - Slide

  • Whose: gebruik je voor personen/dingen om bezit aan te geven (van wie/wat).
    "The player, whose friends were all at the match, won."
  • Whom: verwijst naar personen. Gebruiken DIRECT na een vz zoals to/for/by.
    - "This is the boy to whom I told my old bike."
  • x: weglaten als het geen onderwerp is in de bijzin én er geen komma staat voor de bijzin.
    - "She's the football coach I admire the most."

Slide 6 - Slide

  • Where: plaatsen.
    "This is the house where I was born."
  • When: tijden/wanneer.
    "It was a difficult time, when many people were hungry."
  • Geen komma? Dan mag je when vervangen door that of helemaal weglaten.  
    "That was the day when/that/x we heard that Katy had won the prize."

Slide 7 - Slide

PLANNER WEEK 15
Unit 3, Lesson 4
- Exercises 34, 35, 36, 38, 39

Slide 8 - Slide