2hv Ch.1 gramm.D passé composé

Wat is de passé composé?
A
De tegenwoordige tijd (ik dans)
B
De verleden tijd (ik danste)
C
De voltooide tijd (ik heb gedanst)
1 / 16
next
Slide 1: Quiz
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat is de passé composé?
A
De tegenwoordige tijd (ik dans)
B
De verleden tijd (ik danste)
C
De voltooide tijd (ik heb gedanst)

Slide 1 - Quiz

De passé composé...
A
bestaat uit een volt.dw.
B
bestaat uit een hulpww en een volt.dw.
C
bestaat uit een hulpww.
D
bestaat uit een vervoegde persoonsvorm

Slide 2 - Quiz

jullie hebben gekocht (acheter)
- passé composé
A
vous avez achetez
B
vous achetez
C
vous avez acheté
D
nous avons acheté

Slide 3 - Quiz

Je/J' _____ ________ (passer) mes vacances en Italie.
A
passe
B
ai passe
C
ai passé
D
ai passer

Slide 4 - Quiz

Nous ______ _________ (visiter) Rouen en Normandie.
A
avons visitons
B
avons visiter
C
avons visité
D
a visité

Slide 5 - Quiz

passé composé:
Je/J' ........... ................. (parler) français.

Slide 6 - Open question

passé composé
Nous .............. ................. (chanter) une chanson.

Slide 7 - Open question

Passé composé
4. Vous ............. ..................... (aimer) le collège?

Slide 8 - Open question

Ander onderwerp...
Wat als het onderwerp niet in het rijtje je/tu/il/nous/vous/ils staat?
Bijvoorbeeld: ma soeur / mes parents / nos amis / Carmen / Patrick et Simon

Slide 9 - Slide

Heel simpel....
je/tu/nous/vous staan altijd letterlijk in de oefening.
Dus als die er niet in staan, heb je te maken met il/elle of ils/elles.
Je hoeft dus alleen te kijken of het onderwerp enkelvoud of meervoud is!

Slide 10 - Slide

Simon et Simone ..... .......... (passer) de bonnes vacances.
A
as passé
B
a passé
C
avez passé
D
ont passé

Slide 11 - Quiz

Passé composé
5. Son frère .......... ................... (travailler) dans un camping.

Slide 12 - Open question

Passé composé
5. Mes amies .......... ................... (manger) dans un restaurant.

Slide 13 - Open question

Vertaal: Mijn ouders hebben Parijs bezocht.

Slide 14 - Open question

Vertaal: Zijn broer heeft in een restaurant gegeten

Slide 15 - Open question

Deze les ...
A
heb ik alles goed kunnen volgen
B
vond ik een beetje moeilijk
C
heb ik bijna alles begrepen
D
vond ik heel moeilijk

Slide 16 - Quiz