lidwoorden bepaald en onbepaald + bezittelijke vnw les 3

1 / 48
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Was lernen wir heute?
Am Ende der Stunde wissen wir zu welchen Wörtern der, die und das gehören

Aan het einde van het uur weten we wanneer een woord der, die of das is

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

der
mannelijke persoons- en diernamen, zoals:

der Lehrer, der Mann, der Stier

Slide 5 - Slide

die
1. Vrouwelijke persoons- en diernamen, zoals
die Lehrerin, die Frau, die Kuh
2. Woorden die eindigen op -e, zoals
die Adresse, die Toilette, die Schule, die Lampe
3. woorden die eindigen op -heit, -keit, -schaft, -ung
die Freiheit, die Möglichkeit, die Freundschaft, die Übung

Slide 6 - Slide

das
Veel het-woorden in het Nederlands zijn in het Duits das-woorden, zoals
het kind - das Kind
het haar - das Haar
het dorp - das Dorf
als een woord eindigt op -chen of -lein is het altijd onzijdig
das Brötchen, das Mädchen, das Buchlein

Slide 7 - Slide

die (mv)
woorden die in het meervoud staan krijgen altijd die. Ook als het vrouwelijke of onzijdige woorden zijn.

Slide 8 - Slide

hoofdletters
De woorden der, die en das zijn niet met een hoofdletter (behalve aan het begin van een zin). 
Het woord wat na der, die of das komt (het zelfstandig naamwoord) is altijd met een hoofdletter.

Slide 9 - Slide

... Klasse
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quiz

... Buch
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quiz

.... Junge
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quiz

... Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quiz

... Männer
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quiz

Nu zelf
Bij de volgende vragen ga je zelf het juiste antwoord invullen. Je hoeft alleen der, die of das te typen.

Slide 15 - Slide

... Schule

Slide 16 - Open question

... Spiel

Slide 17 - Open question

... Stier

Slide 18 - Open question

... Menschen

Slide 19 - Open question

... Zeitung

Slide 20 - Open question

... Mannschaft

Slide 21 - Open question

... Brötchen

Slide 22 - Open question

... Freund

Slide 23 - Open question

_____ Freundin
welk onbepaald lidwoord past?

Slide 24 - Open question

Nu zelf
Bij de volgende vragen ga je zelf het juiste antwoord invullen. Je verandert het bepaald lidwoord der, die of das naar een onbepaald lidwoord ein of eine

Slide 25 - Slide

das Handy
welk onbepaald lidwoord past?

Slide 26 - Open question

der Junge
welk onbepaald lidwoord past?

Slide 27 - Open question

die Schwester
welk onbepaald lidwoord past?

Slide 28 - Open question

Evaluatie
Wat ging deze les ( minder) goed?

Slide 29 - Open question

Het bezittelijk voornaamwoord 
Das Possessivpronomen

Slide 30 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
Das Possessivpronomen
  • De bezittelijke voornaamwoorden krijgen dezelfde uitgang als het onbepaalde lidwoord ein(e).
  • Samen met kein(e) vormen het onbepaalde lidwoord ein(e) en de bezittelijke voornaamwoorden de ein-Gruppe.

Slide 31 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
Das Possessivpronomen
Let op:
  • de verschillende betekenissen van ihr(e)/Ihr(e)



  • de schrijfwijze van euer/eure: 

Slide 32 - Slide

manne-
lijk
vrouwe-
lijk
onzijdig
meer-
voud
der/ ein
die/ eine
das/ ein
die/ keine

Slide 33 - Drag question

Frau (v)
Mann (m)
Kind (o)
Kinder (mv)
Kombiniere die Artikel mit den Nomen
der
die
die
das
ein
ein
eine
keine

Slide 34 - Drag question

Habt ihr _________ Mann (m) gesehen?
Die Polizei sucht _________ Frau (v).
Im wasser schwimmt _________ Kind (o).
_________ Eltern (mv) sind sehr streng.
_________ Hund (m) isst das Futter
ein
ein
eine
eine
ein

Slide 35 - Drag question

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 36 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Was ist sein Name ?
A
Was
B
ist
C
sein
D
Name

Slide 37 - Quiz

Het bezittelijk voornaamwoord wordt op dezelfde manier vervoegd als "ein"
A
Waar
B
Niet waar

Slide 38 - Quiz

links:
sleep het  bezittelijk voornaam-
woord
naar de 
juiste vertaling

Rechts:
Sleep de juiste uitgang naar het zelfstandig- naamwoord
mijn
haar
onze
jouw
Läden (mv)
Verkäuferin (v)
Kunde (m)

ihr

mein

dein

unser

eine

ein


Keine

Slide 39 - Drag question

du
wir
hij
ich
es
Sie
ihr
wer
sie (ev)
sie (mv)
ik
jij
er
zij (ev)
het
wie
u
zij (mv)
jullie
wij

Slide 40 - Drag question

Bezittelijk voornaamwoord
Kies het juiste antwoord.
onze ... Lehrerin
A
unser
B
unsere

Slide 41 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
mijn ... Vater
A
mein
B
meine

Slide 42 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
Wat is de betekenis van 'jouw'?
A
mein / meine
B
dein / deine
C
sein / seine
D
ihr / ihre

Slide 43 - Quiz

Dies ist (mijn)…...Buch (o)


A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein

Slide 44 - Quiz

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
seine
C
ihre
D
eure

Slide 45 - Quiz

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Das ist ( uw) Fahrrad (o).
A
ihr
B
Ihre
C
ihre
D
Ihr

Slide 46 - Quiz

Vervoeg het bezittelijk voornaamwoord:
Dies ist (mijn)…...Buch (o)


A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein

Slide 47 - Quiz

vertaal het bezittelijk voornaamwoord

Das sind (onze) Eltern (mv)
A
meine
B
dien
C
ihre
D
unsere

Slide 48 - Quiz