What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Visit the website
‹
Return to search
Quiz over de begrippen van Hoofdstuk 4 en 5 Pincode
Je bent persoonlijk aansprakelijk bij een ...
A
BV en VOF.
B
Eenmanszaak en VOF.
C
Eenmanszaak en BV.
D
VOF en NV.
1 / 40
next
Slide 1:
Quiz
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3,4
This lesson contains
40 slides
, with
interactive quizzes
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Je bent persoonlijk aansprakelijk bij een ...
A
BV en VOF.
B
Eenmanszaak en VOF.
C
Eenmanszaak en BV.
D
VOF en NV.
Slide 1 - Quiz
De eenmanszaak is een vennootschap
A
Juist
B
Niet juist
Slide 2 - Quiz
Wat voor een belasting betaald een VOF en eenmanszaak
A
Inkomstenbelasting
B
Vennootschapsbelasting
C
Inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting
D
Geen belasting
Slide 3 - Quiz
Welke ondernemingsvorm is een rechtspersoon?
A
CV
B
NV
C
VOF
D
Eenmanszaak
Slide 4 - Quiz
Wat is een verschil tussen een stichting en een bv?
A
Een stichting heeft geen doel, een bv wel.
B
Het doel van een bv is meestal (maximale) winst, het doel van een stichting is niet-commercieel.
C
Een bv is geen rechtspersoon, een stichting is dat wel.
D
Een stichting is geen rechtspersoon, een bv is dat wel.
Slide 5 - Quiz
Alle ondernemingsvormen betalen vennootschapsbelasting.
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quiz
Heeft een VOF rechtspersoonlijkheid
A
Ja
B
Nee
Slide 7 - Quiz
In de ‘Algemene wet gelijke behandeling’ staat onder andere
A
Mannen en vrouwen moeten evenveel verdienen
B
Vrouwen moeten voorrang krijgen
C
Mannen verdienen een betere baan dan vrouwen
D
Vrouwen verdienen een betere baan dan mannen
Slide 8 - Quiz
Arbeidsparticipatie is het percentage van de bevolking dat tot de werkende beroepsbevolking hoort.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
In welke wet staan regels over werktijden?
A
Algemene Ouderdomswet
B
Arbeidstijdenwet
C
Arbeidsomstandighedenwet
D
Wet Minimumjeugdloon
Slide 10 - Quiz
Deze wet regelt de werk- en rusttijden
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet
Slide 11 - Quiz
Wanneer de vraag naar arbeid groter is dan het het aanbod van arbeid, spreken economen van een ........
A
krappe arbeidsmarkt
B
ongelijke arbeidsmarkt
C
ruime arbeidsmarkt
Slide 12 - Quiz
Welke ontwikkeling heeft er plaatsgevonden in de beroepsbevolking van Nederland?
A
Meer boeren en een krimpende beroepsbevolking
B
Groeiende secondaire sector en een groeiende beroepsbevolking
C
Groeiende dienstensector en een groeiende beroepsbevolking
D
Krimpende dienstensector en een krimpende beroepsbevolking
Slide 13 - Quiz
concurrentiepositie wordt NIET bepaald door...
A
loonkosten
B
kwaliteit
C
scholing
D
kwantiteit
Slide 14 - Quiz
Wanneer de vraag naar arbeid groter is dan het het aanbod van arbeid, spreken economen van een ........
A
krappe arbeidsmarkt
B
ongelijke arbeidsmarkt
C
ruime arbeidsmarkt
Slide 15 - Quiz
Waar staat UWV voor?
A
Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen
B
Uitvoeringsinstituut WerknemersVoorziening
Slide 16 - Quiz
Wat is de juiste volgorde voor het stijgen van de werkgelegenheid?
A
Kostenbesparing - verkoopprijs daalt - afzet stijgt - werkgelegenheid stijgt
B
verkoopprijs daalt - kostenbesparing - afzet stijgt - werkgelegenheid stijgt
C
afzet stijgt - verkoopprijs daalt - kostenbesparing - werkgelegenheid stijgt
D
werkgelegenheid stijgt - afzet stijgt - verkoopprijs daalt - kostenbesparing
Slide 17 - Quiz
Als je werkloos bent kun je je inschrijven bij het ...
A
VWU
B
VUW
C
WVU
D
UWV
Slide 18 - Quiz
een strandtent gaat failliet. wat voor werkloosheid is dat?
A
conjuncturele werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
seizoens werkloosheid
D
frictie werkloosheid
Slide 19 - Quiz
Juist of onjuist?
Conjuncturele werkloosheid
is blijvend.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quiz
Van welk soort werkloosheid is sprake?
"Jaap komt net van school"
A
frictie werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid
Slide 21 - Quiz
Wat is regionale werkloosheid?
A
Werkloosheid die niet bekend is bij UWV.
B
Dat de werkloosheid in een bepaald seizoen hoger is.
C
Dat de werkloosheid in bepaalde gebieden hoger is.
D
Dat er geen werk is voor bepaalde opleidingen.
Slide 22 - Quiz
Wanneer het werk wordt overgenomen door een machine is dit ...
A
structurele werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
frictie werkloosheid
D
regionale werkloosheid
Slide 23 - Quiz
In welke rij staan alleen keurmerken?
A
ANVR - CBS - Fairtrade
B
ANVR - CBS- Kemakeur
C
ANVR - Fairtrade - Kemakeur
D
CBS - Fairtrade - Kemakeur
Slide 24 - Quiz
Door wie worden collectieve goederen geleverd?
A
bedrijven
B
particulieren
C
overheid
D
buitenland
Slide 25 - Quiz
Wat is marktwerking?
A
Dat de markt in het dorp goed draait.
B
Dat er concurrentie op een markt bestaat en hierdoor de prijzen dalen.
C
Dat er concurrentie op een markt bestaat en hierdoor de prijzen stijgen.
D
Dat bedrijven samenwerken om zoveel mogelijk winst te maken.
Slide 26 - Quiz
Welk economisch systeem heeft Nederland?
A
planeconomie
B
vrijemarkteconomie
Slide 27 - Quiz
Wanneer de overheid taken uitbesteedt of overdraagt aan particuliere bedrijven, noem je dit
A
particuleren
B
privatiseren
C
ex-overheid
D
bedrijfsleven
Slide 28 - Quiz
Vrije markteconomie past bij
A
communisme
B
kapitalisme
Slide 29 - Quiz
Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht, is er een
A
begrotingsoverschot
B
begrotingsevenwicht
C
begrotingsaanbod
D
begrotingstekort
Slide 30 - Quiz
Directe belastingen betaal je direct aan de overheid, bijvoorbeeld aan de belastingdienst of gemeente.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 31 - Quiz
Een voorbeeld van indirecte belastingen is ...
A
omzetbelasting (btw).
B
loonbelasting.
C
schenkbelasting.
D
dividendbelasting.
Slide 32 - Quiz
Een staatsschuld ontstaat door in de jaren met een begrotingstekort:
A
geld uit te geven
B
geld te lenen
C
geld te sparen
D
geld te hebben
Slide 33 - Quiz
Het inkomen dat volgens de overheid ten minste nodig is om van te leven.
A
uitsluiting
B
sociaal minimum
C
sociaal inkomen
Slide 34 - Quiz
Sociale voorzieningen worden betaald met ...
A
sociale premies
B
belastinggeld
Slide 35 - Quiz
Wat hoort NIET bij het begrip 'verzorgingsstaat'?
A
Sociale zekerheid
B
Economische groei
C
Onderwijs
D
Gezondheidszorg
Slide 36 - Quiz
Volksverzekeringen worden betaald door...
A
Iedere burger in Nederland
B
De overheid
C
Alle mensen die belasting betalen in Nederland
Slide 37 - Quiz
Welke verzekeringen behoren tot de werknemersverzekeringen?
A
WW en WULBZ
B
WIA en AKW
C
WW en AOW
D
Bijstand en AOW
Slide 38 - Quiz
Wie zijn de 'actieven'?
A
De ondernemers
B
De mensen met betaald werk
C
De ambtenaren
D
De mensen met betaald werk + vrijwilligers
Slide 39 - Quiz
Ouderen die achter blijven in dorpen die leeg lopen noemen we vergrijzing
A
waar
B
nietwaar
Slide 40 - Quiz