This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Vraagzinnen kun je op twee manieren vormen.
1 Vragen met het ww 'to be', 'to have got' en hulpwwen.
2 Vragen met do, does of did.
Zie je een vorm van deze wwen in de zin staan?
To be, to have got of een hulpww?
Hulpwwen: can, could, will, should, may, might, must, ought to.
Dan zet je het hulpww vooraan en de rest van de zin blijft hetzelfde.
Dionne was the first to congratulate me.
Was Dionne the first to congratulate me?
He has got a nice car.
Has he got a nice car?
Vormen van to be: am, are, is, was, were
Vormen van have got: have got, has got.
Zie je alleen have/has in de zin staan?
Gebruik manier 2 om een vraag te maken!
Zie je de werkwoorden van manier 1 niet in de zin staan?
Dan gebruik je do, does of did om een vraag te maken.
Do / Does > tegenwoordige tijd.
Does bij he/she/it.
Do bij alle andere personen.
I work in the supermarket every Saturday.
Do I work in the supermarket every Saturday?
Peter plays the lead role in this show.
Does Peter play the lead role in this show?
Na een vorm van 'to do' gebruik je het hele werkwoord.
Did > verleden tijd
Did bij alle personen gebruiken.
Did he work at the supermarket yesterday?
Gebruik je did in de vraag - 2e werkwoord in tt.
Gebruik:
- om te vragen om bevestiging
- ergernis of ongeloof uit drukken
Can't you tell me more?
Isn't the music too loud?
Hoe maak je een ontkennende vraag?
- Hulpww (of bij 1 ww het hoofdww) vooraan zetten
- Not samenvoegen met het 1e ww
Rest van de vraag blijft hetzelfde.
Do exercise 25 on p21 of your AB.
Finished?
Try to do exercise 26 (grammar 2 + 3 combined)