opdr 2a. Noem een verschil tussen een ambachtsman die thuis wol spint en een fabrieksarbeider in een textielfabriek.
In dit geval is verschil iets wat anders is in het werk wat ze doen.
antw: Een ambachtsman kan zelf zijn tijd indelen. Een fabrieksarbeider bepaald niet zijn eigen werktijd en moest soms 20 uur per dag werken.
Slide 3 - Slide
Een ambachtsman bepaalde zijn eigen werktempo een fabrieksarbeider moest het tempo van de machine bijhouden.
Slide 4 - Slide
"thuis kan het in de winter en in een fabriek niet"
"De 1 maakt spullen de spullen thuis en de ander in de fabriek"
"Thuis doet de ambachtsman om geld bij te verdienen omdat hij misschien niet genoeg verdient en een fabrieksarbeider dat is zijn vaste baan en ook veel gevaarlijker."
Slide 5 - Slide
Tekst
Slide 6 - Slide
" de tijd die ze werken"
"de ene werkt thuis en de ander in een fabriek"
"een arbeider die thuis werkt kan zijn tijd zelf indelen"
Slide 7 - Slide
Hoe dus wel.
Herhaal de vraag in je antwoord.
"het verschil tussen een ambachtsman die thuis werkt en een fabrieksarbeider is dat de ambachtsman zijn eigen werktempo kan bepalen een arbeider moet het tempo van de machine aanhouden. "
Slide 8 - Slide
opd 4. Lees de lopende band en bekijk bron 15.
a.) Welke zinnen passen goed bij bron 15?
Hoeveel antwoorden willen ze horen 1 of meer?
b.) Dankzij de lopende band werd de productietijd korter. Leg uit hoe dat kon. Gebruik de begrippen 'lopende band' en "arbeidsdeling'
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
de vraag is dus leg uit dat de productietijd korter wordt. In je antwoord moet je de begrippen lopende band en arbeidsdeling gebruiken.
arbeidsdeling = het opsplitsen van het productieproces in aparte taken die elk door een arbeider worden gedaan.
Slide 11 - Slide
De productietijd wordt korter omdat door het gebruik van de lopende band een arbeider nog maar een deel van het werk hoefde te doen. De lopende band zorgde ervoor dat het werk naar de arbeider toe kwam en de arbeider hoefde zich niet meer te verplaatsen.
Slide 12 - Slide
"ja omdat je dan niet alles heen en weer moest tillen."
"door de lopende band kwam het werk naar je toe en daardoor kwam er een arbeidsdeling. Er waren minder mensen nodig in de fabriek."
"Door de lopende band konden ze sneller werken."
"Omdat de lopende band er voor zorgde dat het sneller ging, de arbeidsindeling veranderde. "
Slide 13 - Slide
"door de lopende band ging de productie sneller. De arbeiders werden verdeeld zodat het sneller ging, dit heet " arbeidsdeling"
"Elke arbeider voegde iets toe aan de auto was je klaar dan mag de volgende er iets aan toe voegen. Dit proces heet "het proces van de lopende band" omdat de arbeiders verdeeld waren had je een arbeidsdeling."
Slide 14 - Slide
Bij het beantwoorden van een vraag waar je begrippen in moet gebruiken.
1. schrijf eerst de begrippen op.
lopende band:
arbeidsdeling:
geef antwoord op de vraag en onderstreep de begrippen. NOEM ZE NIET ALLEEN HET GAAT OM DE BETEKENIS.
Slide 15 - Slide
En 'Doe het zo'....doe je ook zo!
Niet alleen voor degenen die het nakijken, maar ook omdat het je helpt bij het beantwoorden van de vraag en het formuleren van een goed antwoord!
!
Slide 16 - Slide
SCHRIJF HET OVER.
BEKIJK DE BRON.
Slide 17 - Slide
beantwoorden bron vraag.
Kijk naar de afbeelding.
Wat zie je.
Doe het zo = DOE HET ZO! schrijf dus over wat er staat.
Slide 18 - Slide
"alle machines die gevaarlijk zijn en de vieze lucht"
"machines wat ze deden"
"dat zie je aan de werktijden"
"doden en verwondingen" (6x)
"dat zie je aan het meisje en de machines"
Slide 19 - Slide
"veel ongelukken"
"Het werk in de fabrieken was levensgevaarlijk voor kinderen dat zie je aan de stoffen die gifftig zijn (..)
Slide 20 - Slide
Welk(e)
kenmerk(en) hoort/ horen...
standpunt(en) hoort/ horen...
afbeelding(en) hoort/ horen...
voorbeeld(en) hoort/ horen...
gebeurtenis(sen) hoort/horen...
Slide 21 - Slide
Welk(e)
voorbeeld(en) is zijn/juist...
uitspra(a)k(en) is zijn/juist...
kenmerk(en) is zijn/juist...
Slide 22 - Slide
Licht
dit toe...
met voorbeelden toe...
Als er gevraagd wordt naar voorbeelden uit de bron(nen), dan moet je dit ook doen!
!
Slide 23 - Slide
Zet de
gebeurtenissen in de juiste volgorde...
afbeeldingen in de juiste volgorde...
onderdelen in de juist volgorde...
In principe altijd: van vroeger naar later.
!
Slide 24 - Slide
Let op!
oorzaken of gevolgen...
voorbeelden of voordelen...
kies uit...
verschijnsel...
andere (voorbeelden)...
bruikbaar of niet bruikbaar...
betrouwbaar of niet betrouwbaar...
politiek of historisch (argument)...
theorie of praktijk...
Dit zijn woorden die vaak gebruikt worden. Lees dus goed wat er staat!
!
Slide 25 - Slide
Om te
onthouden
de opdracht wordt aangegeven met '⇒'...
regel overslaan tussen elke opdracht...
hoofdletter gebruiken bij meerkeuze...
niet meer antwoorden invullen dan gevraagd...
beantwoord elk onderdeel van de vraag...
altijd iets invullen...
het bijschrift geeft veel informatie...
'uit de bron' gebruiken, ook echt 'uit de bron' halen...
'Let op!' betekent dus opletten...
herstel fouten duidelijk...
gebruik de juiste opdrachtnummering...
werk sommige antwoorden eerst in klad uit...
Slide 26 - Slide
Achteraf
Kijk uit met het thuis 'nakijken' van je examen: eigenlijk alleen de gesloten vragen kun je nakijken...
Geef jezelf niet 'zomaar' punten bij open vragen...
Ga het puntentotaal niet op een site invoeren voor een voorlopig cijfer...écht volkomen zinloos...
Niet bij je leraar vragen of je het goed hebt gemaakt: hij kan en mag niets zeggen...
Het klinkt misschien een beetje flauw, maar jouw geschiedenisleraar heeft minimaal 4 jaar gestudeerd om les te mogen geven en/of je examen na te kijken. En dan nog moet hij soms heel goed nadenken over jouw antwoord én advies vragen aan een andere leraar.
Door even het antwoordmodel van het examen erbij pakken en jouw antwoorden vergelijken ("Dit heb ik ook ongeveer geantwoord..."), reken je jezelf misschien wel veel te rijk.
En dan de sites waarop je je punten kunt invoeren voor een cijfer. Deze sites gaan uit van een normering tussen de 0,0 en de 2,0. Dit betekent ongeveer dat het cijfer dat je hieruit krijgt 2 hele punten kan verschillen. Dus bijvoorbeeld tussen een 5,0 en een 7,0! En dan ga je nog steeds uit van punten die je jezelf hebt gegeven...
En niet geheel onbelangrijk: de normering van vorig jaar is weer anders dan dit jaar!
Deze wijze van normering geldt overigens voor al jouw examens!