Word order - woordvolgorde grammar 15

Word order - woordvolgorde
Theme 5 grammar
Stepping Stones
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Word order - woordvolgorde
Theme 5 grammar
Stepping Stones

Slide 1 - Slide

Wat is woordvolgorde?

Slide 2 - Open question

Woordvolgorde
Woordvolgorde is de manier waarop een Engelse zin opgebouwd is uit woorden.

Je houd een bepaalde volgorde aan van verschillende woorden en daar vorm je een correcte Engelse zin mee.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Voorbeelden
(wanneer?) - wie? - doet? - wat/wie? - waar? - wanneer?

I - am walking - to school - today.
Wie - doet? - wat? - wanneer?

They - are - usually - at the gym - on Mondays.
She - bought - a blue dress.

Slide 5 - Slide

Zet in de juiste volgorde:
He - to the market - on - always - Sundays - goes

Slide 6 - Open question

Woordsoorten
Elk Engels woord hoort bij een woordsoort.
I - we = persoonlijke voornaamwoord
go = werkwoord
to the zoo = plaatsbepaling
always = bijwoord van frequentie
the = lidwoord

Slide 7 - Slide

benoem de woordsoorten:
a fast car
A
ww - onderwerp - tijdsbepaling
B
lidwoord - bijvoeglijk nw - zelfstandig nw
C
lidwoord - bijwoord van frequentie - zelfstandig nw
D
hoofdww - lidwoord - zelfstandig nw

Slide 8 - Quiz

Belangrijke woorden
Bijwoorden van frequentie geven aan hoe vaak iets gebeurt in een zin. Bijvoorbeeld: always, never, sometimes, usually.

Deze woorden staan altijd bij de werkwoorden:
1. bij één werkwoord staan ze ervoor, behalve bij am/are/is/was/were
2. bij twee of meer werkwoorden altijd achter het 1e werkwoord.

Slide 9 - Slide

Voorbeelden
I always go to the swimming pool on Friday.
They never watch television at home.
He usually drinks a fizzy drink at the weekends.

Slide 10 - Slide

Tijd en plaats in de zin
De tijdsbepaling (wanneer iets gebeurt) mag vooraan of achteraan in de zin.
Je mag de tijd alleen vooraan zetten als dat het belangrijkste in de zin is.
When did you see him? > Yesterday I saw him.

Slide 11 - Slide

Tijd en plaats in de zin.
Eerst komt de plaatsbepaling en dan de tijdsbepaling in de zin.
Ezelsbruggetje: patat - toetje.
plaats - tijd.

I saw him at the supermarket last week.
We went to Mexico two years ago.

Slide 12 - Slide

Oefenen
2km > maak oefening 30 op p21 van je AB
2MH > maak oefening 28 op p22 van je AB

Slide 13 - Slide

Wat ging goed tijdens het oefenen?

Slide 14 - Open question

Wat vind ik nog lastig aan de woordvolgorde?

Slide 15 - Open question