What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Visit the website
‹
Return to search
Tegenwoordige tijd - grammar 3
Tegenwoordige tijd - present simple
Grammar 3 uit theme 1 (H1)
KMH1
1 / 15
next
Slide 1:
Slide
Engels
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 1
This lesson contains
15 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Tegenwoordige tijd - present simple
Grammar 3 uit theme 1 (H1)
KMH1
Slide 1 - Slide
Geef een Nederlandse zin in de tegenwoordige tijd.
Slide 2 - Open question
Tegenwoordige tijd
Een vorm van de tegenwoordige tijd in het Engels is de
present simple.
De present simple gebruik je bij:
- feiten
- gewoontes
- regelmatige gebeurtenissen
Slide 3 - Slide
To be & to have got
Nu volgen er twee werkwoorden die je kunt gebruiken om een Engelse zin in de tegenwoordige tijd (present simple) te maken.
Deze werkwoorden zul je moeten leren om ze te kunnen toepassen.
Slide 4 - Slide
To be = zijn
Het werkwoord 'to be' betekent zijn in het Nederlands.
Je gebruikt een vorm van 'to be' achter elk persoonlijk voornaamwoord.
Let op! Als je dit werkwoord gebruikt, dan gebruik je 'to' niet.
Voorbeeld: I am
en niet: I to am.
Slide 5 - Slide
To be = zijn
I am - Ik ben They are - Zij zijn
You are - Jij/ U bent
He is - Hij is
She is - Zij is
It is - Het is
We are - Wij zijn
You are - Jullie zijn
Slide 6 - Slide
Voorbeelden van het 'to be'
I
am
Harold.
You
are
thirteen years old.
He
is
a good friend.
It
is
her dog.
We
are
siblings.
Slide 7 - Slide
Samenvoegen
Je kunt het persoonlijk voornaamwoord en de vorm van het werkwoord 'to be' ook samenvoegen.
I am - I'm
You are - You're
He/She/It is - He's/She's/It's
We are - We're
They are - They're
Slide 8 - Slide
Het werkwoord 'to have (got)'
Het werkwoord 'to have got' betekent
hebben
in het Nederlands.
Dit werkwoord heeft twee vormen die je kunt gebruiken:
Have (got) of Has (got)
Zowel alleen 'have/has' of have/has got betekent hebben.
Slide 9 - Slide
To have (got)
I have (got) - Ik heb
You have (got) - Jij hebt / U heeft
He has (got) - Hij heeft
She has (got) - Zij heeft
It has (got) - Het heeft
He/she/it krijgen has (got) i.p.v. have (got).
Slide 10 - Slide
To have (got)
We have (got) - Wij hebben
You have (got) - Jullie hebben
They have (got) - Zij hebben (meervoud)
Slide 11 - Slide
Voorbeelden 'to have got'
I
have (got)
one brother
She
has (got)
a lot of siblings.
We
have (got)
two dogs.
** Bij he/she/it gebruik je
has (got)
.
Alle andere personen krijgen have (got).
Slide 12 - Slide
Samenvoegen
Ook het werkwoord have/has (got) kun je samenvoegen met het persoonlijk voornaamwoord.
I have got - I've got
He has got - He's got
She has got - She's got
We have got - We've got
Slide 13 - Slide
To be
To have got
We're twins.
You've got lots of homework.
I'm twelve years old.
Slide 14 - Drag question
Oefeningen
Deze grammatica uitleg heb je nodig voor exercises:
KM1
: exercises 27 t/m 30 op blz 24 en 25 van je WB.
MH1
: exercises 26 en 27 op blz 21 en 22 van je WB.
Slide 15 - Slide