Trappen van vergelijking

Trappen van vergelijking
Stepping Stones 5th edition
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Trappen van vergelijking
Stepping Stones 5th edition

Slide 1 - Slide

Wat weet je van de trappen van vergelijking?

Slide 2 - Open question

Trappen van vergelijking

De trappen van vergelijking gebruik je om mensen en dingen met elkaar te vergelijken in het Engels.



Slim - slimmer - slimst

Tall - taller - tallest

Slide 3 - Slide

Vergrotende en overtreffende trap


Peter is taller than George.
Peter is the tallest kid in his class.


Zin 1 is de vergrotende trap. 'than'
Zin 2 is de overtreffende trap. 'the'

Slide 4 - Slide

Woorden met 1 lettergreep

Uit hoeveel lettergrepen bestaat het bijvoeglijke naamwoord?


1 lettergreep:
Vergrotende trap >     + er      > small > smaller
Overtreffende trap >     + est    > small > smallest

Slide 5 - Slide

Twee lettergrepen

Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op twee lettergrepen en op -le, -er, - ow of medeklinker + y

vergrotende trap >    +er
overtreffende trap >   + est

happy > happier > happiest
tall > taller > tallest
narrow > narrower > narrowest

Slide 6 - Slide

Spelling

Soms verandert de spelling van een woord zodra je er + er of +est achter zet.


medeklinker + y      > y verandert in ie

happy > happier > happiest


Slide 7 - Slide

Spelling

Bijvoeglijke naamwoorden die op een -e eindigen krijgen alleen +r of + st

large > larger > largest


Bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op een klinker + medeklinker > medeklinker verdubbelt.

hot > hotter > hottest

Slide 8 - Slide

Twee lettergrepen of meer

Bijvoeglijke naamwoorden met twee of meer lettergrepen
(geen -le, -er, -ow, medeklinker + y)
Vergrotende trap: more voor het woord
Overtreffende trap: most voor het woord.


He is more intelligent than his father.
He is the most intelligent kid in his class.

Slide 9 - Slide

Onregelmatige vormen

good - better - best

bad - worse - worst

few - fewer - fewest

little -  less - least

many - more - most

much - more - most

Slide 10 - Slide

Vul in:
That is the _____ (interesting) film I've seen.

Slide 11 - Open question

Oefenen
Zie opdrachten op het linker whiteboard.

Slide 12 - Slide

Wat ging goed?

Slide 13 - Open question

Wat kan ik nog extra oefenen?

Slide 14 - Open question