What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Visit the website
‹
Return to search
M3 Basisprincipes van verzekeren
Verzekeren
1 / 30
next
Slide 1:
Slide
Economie
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 3
This lesson contains
30 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
2 videos
.
Lesson duration is:
20 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Verzekeren
Slide 1 - Slide
Wat zie je?
Slide 2 - Slide
Wat zie je?
Slide 3 - Slide
verzekeren
Slide 4 - Mind map
Slide 5 - Video
Verzekeren
Het overnemen van de financiële gevolgen van een schade van een
verzekerde
door een
verzekeraar
.
Slide 6 - Slide
Verzekerde
Degene die zich verzekert bij een verzekeringsmaatschappij.
Slide 7 - Slide
Verzekeraar
De verzekeringsmaatschappij.
Slide 8 - Slide
Premie
De prijs van de verzekering; het bedrag dat een verzekerde betaalt aan de verzekeringsmaatschappij om verzekerd te zijn.
Hoe hoger het
risico
dat de verzekeringsmaatschappij moet uitkeren, hoe hoger de premie.
Slide 9 - Slide
Polis
Het schriftelijk bewijs van de verzekering:
- wat is verzekerd;
- voor welk bedrag;
- voor welke looptijd;
- tegen welke prijs.
Slide 10 - Slide
Onzeker voorval
Schade wordt alleen vergoed als er sprake is van een onzeker voorval.
Slide 11 - Slide
Verzekeringsvoorwaarden
Hierin staan de rechten en de plichten van de verzekerde en de verzekeraar.
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
1. Wat betekent 'eigen risico'
A
het deel van de schade dat de verzekering betaalt
B
het deel van de schade dat jij zelf betaalt
C
het risico is voor derden
D
er is geen onzeker voorval
Slide 14 - Quiz
2. Wat betekent 'premie per € 1000'
A
Voor € 1000 ben je verzekerd
B
Je betaalt tot € 1000
C
Na € 1000 ben je niet meer verzekerd
D
de premie is voor iedere € 1000 waarde
Slide 15 - Quiz
3. Over welk bedrag betaal je assurantiebelasting ?
A
de premie
B
de premie + de poliskosten
C
de schade
D
de premie + eigen risico
Slide 16 - Quiz
4. Hoe maakt een verzekeringsmaatschappij winst ?
A
alle premies - alle schades
B
alle premies opgeteld
C
door niets te vergoeden
D
door uitzonderingen te maken
Slide 17 - Quiz
5. Wat is een Opstalverzekering ?
A
Voor diefstal
B
Voor brand
C
Voor vakantie OP de Stal
D
Voor het buitenland
Slide 18 - Quiz
6. Wie verzeker je met name bij een AVP ?
A
je vakantie
B
de brand
C
kinderen die schades maken
D
diefstal
Slide 19 - Quiz
7. Hoe bereken je een reisverzekering ?
A
niet, altijd een doorlopende kiezen
B
een vast bedrag
C
aantal personen x premie x aantal dagen
D
Texel of Turkije maakt wel uit
Slide 20 - Quiz
8. Wat betekent bonus-malus ?
A
korting als het goed gaat , minder korting als het slecht gaat
B
bruto premie - de korting
C
je krijgt extra geld
D
het gaat goed of het gaat slecht
Slide 21 - Quiz
9. wat verzeker je bij een WA-verzekering?
A
Schade die jij aan andere motorvoertuigen aanbrengt.
B
all-risk dekking
C
Schade die je een ander toebrengt met jouw motovoertuig
D
voor alle schade, die van jou en je slachtoffer
Slide 22 - Quiz
10. Wie krijgt zorgtoeslag ?
A
mensen die zorg nodig hebben
B
mensen met een laag inkomen
Slide 23 - Quiz
Wat heb je geleerd?
Slide 24 - Slide
Wie betaalt de premie?
A
De verzekeraar
B
De verzekerde
Slide 25 - Quiz
Wie maakt de polis?
A
De verzekeraar
B
De verzekerde
Slide 26 - Quiz
Horen de verzekeringsmaatschappijen bij de overheid?
A
ja
B
nee
Slide 27 - Quiz
Of het de moeite waard is om een verzekering af te sluiten hangt NIET af van...
A
de kans op schade.
B
de waarde van wat je wilt verzekeren.
C
of je de schade zelf kunt of wilt betalen.
D
hoe groot je gezin is.
Slide 28 - Quiz
Door het nemen van een eigen risico wordt de premie lager.
A
juist
B
onjuist
Slide 29 - Quiz
Wanneer je een deel van de schade zelf betaalt heet dat ...
A
Verplicht risico
B
Eigen keuze
C
Eigen risico
D
Risico premie
Slide 30 - Quiz