This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)
of: wann?(=wanneer)
bijvoorbeeld: Ich stehe auf der Straße. (WO stehe ich?)
Antwort: auf der Straße...........dus 3e naamval !
( want ik sta er al en het is GEEN beweging)
Er steht vor d... Tür(v).
waar staat hij? "voor de deur".... dus Dativ (3e)
Er steht vor der Tür.
Ich gehe in ein.......Woche (v) zu Oma.
wanneer ga ik naar oma? "in einer Woche" .......dus Dativ !
je krijgt een antwoord op de vraag: wohin? (waarheen?)bijvoorbeeld: Das Buch fällt auf den Boden(m)
(Wohin fällt das Buch?)
Antwort: auf den Boden........dus 4e naamval !
Het is een beweging van A naar B .....het boek moet nog vallen en ligt er nog niet!
Er springt vom Felsen(vanaf de rots) in d... Fluss(m).
waarheen springt hij?.... "in de rivier" dus Akkusativ !
Er springt in den Fluss.
het is een beweging van A naar B!
Beispiele:
1. Boris steht auf d......... Stuhl (m). >> stehen auf >> Wo? >> 3e >> m = dem
2. Boris springt auf d....... Stuhl (m). >> springen auf >>Wohin? beweging >> 4e >> m = den
Jetzt ihr:
3. Ich lege das Buch auf d........ Tisch (o).
4. Das Bild hängt an d............. Wand (v).
5. Ich erzähle etwas über mein....... Bruder.
Als je geen antwoord krijgt op de vragen ; wo?, wann?, wohin?
dan is het altijd de 3e naamval, BEHALVE bij de voorzetsels "auf" und "über".....die krijgen dan de 4e naamval!!
VB: Ich warte auf meinen Mann (4e dus)
Waar wacht ik?...nee// wanneer wacht ik?.....nee // waarheen wacht ik? nee
(want ik zit niet letterlijk boven op mijn man te wachten..toch?)
wel altijd eerst alle vragen stellen!!!!