This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.
Lesson duration is: 30 min
Introduction
Je leert in deze les dat je je kunt verzekeren tegen de financiële gevolgen van een schade. Je leert wat een premie is, en wat het eigen risico daar voor invloed op heeft.
Items in this lesson
4 mavo
1.3 De prijzen rijzen de pan uit!
Slide 1 - Slide
koopkracht
Slide 2 - Mind map
Herhaling lesdoelen 1.2
Wat is het verschil tussen welvaart en welzijn?
Hoe kan de welvaart toenemen?
Hoe kun jij de verdeling van inkomens uit een grafiek aflezen?
Slide 3 - Slide
Lesdoelen 1.3
Wat is inflatie?
Hoe word je koopkracht groter of kleiner?
Welke oorzaken zijn er voor inflatie?
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Koopkracht
De hoeveelheid goederen en diensten die je kunt kopen met je geld.
Je koopkracht hangt af van:
je inkomsten;
de prijzen.
Slide 6 - Slide
Inflatie
Slide 7 - Slide
Inflatie (CPI)
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Prijscompensatie
Als er inflatie plaatsvindt moet je inkomen (nominaal) net zoveel stijgen anders kun je minder kopen (-->koopkracht verlies).
Negatief antwoord = Koopkracht afname (minder dan prijscompensatie)
Slide 10 - Slide
Deflatie
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
Loon-prijsspiraal
Slide 13 - Slide
Loon-prijsspiraal
Werknemers willen bij inflatie prijscompensatie (lonen moeten net zoveel stijgen als de inflatie). De loonkosten zijn hoger, en dit wordt weer doorberekend in de producten. Hierdoor willen werknemers weer loonsverhoging.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
ECB
De Europese Centrale Bank
let er op dat de euro zijn waarde behoudt.
stelt de hoogte van de rente vast die banken moeten betalen als ze geld van de ECB lenen
brengt eurobiljetten in omloop
Slide 16 - Slide
Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.
Slide 17 - Quiz
Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quiz
Door de inflatie kan ik...
A
meer besteden
B
minder besteden
Slide 19 - Quiz
Het stijgen van de prijzen van goederen en diensten noemen we ...
A
inflatie
B
deflatie
Slide 20 - Quiz
Inflatie is dat geld:
A
Meer waard wordt
B
Minder waard wordt
Slide 21 - Quiz
Geef een voorbeeld waarmee het begrip "inflatie" duidelijk wordt.
Slide 22 - Open question
Bij het nominale rendement wordt er rekening gehouden met inflatie
A
Juist
B
Onjuist
Slide 23 - Quiz
Hoe heet de economische ontwikkeling die je in de bron ziet?
Gebruik de bron
A
(hyper)inflatie
B
beurskrach
C
crisis
D
wederopbouw
Slide 24 - Quiz
Welke organisatie zorgt ervoor dat de inflatie beperkt blijft?
A
Centraal bureau voor de statistiek (CBS)
B
Europese Centrale Bank (ECB)
C
De overheid
D
Centraal Plan Bureau (CPB)
Slide 25 - Quiz
Wat heb je geleerd?
Slide 26 - Slide
Wat is inflatie?
Slide 27 - Open question
Hoe word je koopkracht groter of kleiner?
Slide 28 - Open question
Welke oorzaken zijn er voor inflatie?
Slide 29 - Open question
Stijging inkomen in % - inflatie in % = ....
A
reëel inkomen
B
nominaal inkomen
C
modaal inkomen
D
duurzaam inkomen
Slide 30 - Quiz
De inflatie is 0,5% Je nominale loon stijgt met 1,2% Hoeveel % verandert je koopkracht?
A
0,5%
B
1,2%
C
1,7%
D
0,7%
Slide 31 - Quiz
https:
Slide 32 - Link
Extra uitleg
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Video
Slide 35 - Video
Slide 36 - Video
Slide 37 - Video
Extra oefening
Slide 38 - Slide
1. Bekijk opdracht 6 t/m 9 op bladzijde 32 van 'Rekenen' en maak diegene die jij lastig vindt.
2. Bekijk opdracht 21 t/m 30 op bladzijde 30 van 'oefenopgaven' en maak diegene die jij lastig vindt.
Slide 39 - Slide
Extra uitdaging
Slide 40 - Slide
Examentraining
Daag jezelf uit en probeer opdracht 1 t/m 7op bladzijde 34, 35 en 36 te maken.