What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Visit the website
‹
Return to search
H3 PW voorbereiden
H3 PW voorbereiden
1 / 10
next
Slide 1:
Slide
Ned
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
This lesson contains
10 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
H3 PW voorbereiden
Slide 1 - Slide
Oefenen met de 5W + 1H
Wie
Wat
Waar
Wanneer
Waarom
Hoe
5 W's + 1 H
Slide 2 - Slide
Feiten & meningen
Wat is een feit? En wat is een mening?
FEIT
MENING
Europa, neem vluchtelingen op!
In Nederland werden minder dan 30.000 vluchtelingen opgevangen.
Europa neemt vluchtelingen op.
Mensen opvangen? Welnee! Daar zaten we hier niet op te wachten.
Europa is te gastvrij.
Minder dan 30.000 vluchtelingen kregen een verblijfsvergunning in Nederland.
Slide 3 - Drag question
Er ligt een stapel kranten met verschillende koppen voor je klaar. Weet jij welke nepnieuws en echt nieuws zijn? Sleep ze naar de juiste stapel.
Echt nieuws
Nep nieuws
Slide 4 - Drag question
Hoofdzaak
Bijzaak
Voorbeeld
Extra uitleg
Details
Kernzin
Deelonderwerpen
Inleiding
Grappige weetjes
Tekstdoel
Slide 5 - Drag question
Wat is het hier het
schrijfdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 6 - Quiz
Wat is het schrijfdoel?
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
instrueren
Slide 7 - Quiz
Wat is het schrijfdoel?
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
instrueren
Slide 8 - Quiz
Wat is de kernzin?
A
Pubers zijn niet in staat weloverwogen een vakkenpakket te kiezen.
B
Hun hersens zijn nog lang niet volgroeid en daarom kunnen ze niet overzien wat zo'n keuze betekent voor de rest van hun leven...
Slide 9 - Quiz
In een
opsommend verband
worden dingen achter elkaar opgenoemd. Welke
signaalwoorden
horen hierbij?
In een
tegenstellend verband
worden tegenovergestelde zaken genoemd. Welke
signaalwoorden
horen hierbij?
Een
redengevend verband
geeft aan waarom iemand wel of niet iets doet. Welke
signaalwoorden
horen hierbij?
daarom, want
omdat
maar, tegenover, daarentegen
ten eerste, ten tweede, om te beginnen.
toch, echter,
bovendien, ook (nog), verder
aan de ene kant, aan de andere kant
namelijk
hoewel, ondanks dat
Slide 10 - Drag question