This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
In het Engels is het beleefd om een vraag niet alleen met ja/nee te antwoorden.
Na ja of nee gebruik je het werkwoord en het onderwerp uit de vraagzin in het antwoord.
Did she go to school yesterday?
- Yes, she did.
- No, she didn't.
Could I borrow your pen?
- Yes, you can.
- No, you can't.
1. Je begint met ja/nee.
2. herhaal het onderwerp uit de vraag.
3. herhaal het eerste werkwoord uit de vraag.
*** Bij 'you' in een vraag gebruik je 'I' of 'we' in je antwoord.
Are you interested in comic books?
- Yes, I am/we are.
- No, I am not/ we aren't.
Kijk goed of je 'I' of 'we' moet gebruiken. Soms kunnen ze allebei.
Zie je 'I' in de vraag, dan kun je ook met 'you' antwoorden.
Am I 14 years old?
Yes, you are.
Dit geldt ook voor 'we' in de vraag.
Are we at school tomorrow?
Yes, you are.
*** Als het antwoord met 'NO' begint, dan zet je not achter het werkwoord.
Could he help me with my homework?
- Yes, he could.
- No, he couldn't.
Een ja/nee antwoord in het Engels ziet er als volgt uit:
- Yes/No - onderwerp - werkwoord (+ not).
*Zie je 'you' in de vraag, dan gebruik je 'I' of 'we' in jouw antwoord.
*Zie je 'I' en 'We' in de vraag, dan gebruik je vaak 'you' in jouw antwoord.
This lesson up is used for exercises 12 + 13 on page 14 of your AB.
Start with these exercises now.