Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2
This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Hoofdstuk 2: Jij en je geld
2. Verstand van geld
Slide 1 - Slide
2.1 Geld maakt het makkelijker
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
2.1 Pinpas of portemonnee?
Na afloop van deze les kun/weet je:
...twee soorten geld benoemen
...twee ruilvormen opnoemen
... wat elektronisch betalen is
....kun je een nieuw saldo uitrekenen
Slide 4 - Slide
Wat weet je misschien al over de twee soorten geld en twee soorten ruilen?
Slide 5 - Open question
Hoe betaal jij het meest?
A
Contant geld
B
Pinpas plastic
C
Pinpas op de telefoon
D
Ik betaal helemaal nergens voor.
Slide 6 - Quiz
2.1 Pinpas of portemonnee?
2 soorten geld:
Chartaal = munten en bankbiljetten. Je kunt het vastpakken.
Giraal = geld dat op je bank/betaalrekening staat. Je kunt het niet vastpakken.
Slide 7 - Slide
Een ander woord voor contant geld is?
A
euro
B
chantaal geld
C
giraal geld
D
chartaal geld
Slide 8 - Quiz
Giraal geld is niet:
A
muntjes en bankbiljetten
B
PIN pas
C
Tikkie via telefoon
D
Internet bankieren
Slide 9 - Quiz
Welk soort geld herken je?
1. Sofie betaalt bij de kassa van de AH met haar pinpas. 2. Sem betaalt bij de kassa van de AH met een biljet van € 20
A
Beide chartaal
B
Beide giraal
C
1= chartaal
2= giraal
D
1= giraal
2= chartaal
Slide 10 - Quiz
2.1 Pinpas of portemonnee?
Stel: Je brengt je verjaardagsgeld naar de bank om op je betaalrekening te zetten. Na een maand pin je bij de geldautomaat € 20 euro.
Wat gebeurt er met de geldsoorten?
1.
2.
3.
Slide 11 - Slide
0
Slide 12 - Video
Sofia rekent bij de kassa af met haar mobiel. Hier is sprake van...
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
Slide 13 - Quiz
Als ik bij de Mediamarkt een nieuwe tv cash betaal, dan heet dit geld?
A
Giraal Geld
B
Indirect Geld
C
Direct Geld
D
Chartaal Geld
Slide 14 - Quiz
Joost wast de auto van Stijn. Stijn maakt daarom een vensterbank voor Joost.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 15 - Quiz
Wat is een saldo?
A
een sprong op
de trampoline
B
Het tekort op jouw bankrekening
C
Het bedrag op jouw bankrekening
D
De rente die je krijgt van jouw bank
Slide 16 - Quiz
Saldo = bedrag op je bankrekening/account staat
Slide 17 - Slide
Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten ( bijgeschreven )
- Uitgaven ( afgeschreven ) ------------
Nieuw saldo
Slide 18 - Slide
Je pint geld bij de pinautomaat.
A
Je saldo daalt
B
Je saldo stijgt
Slide 19 - Quiz
Je saldo was € 250,- Je hebt nieuwe sportschoenen gekocht voor € 125,- en een trainingspak voor € 200,-. Van je ouders kreeg je € 100,- kleedgeld. Wat is je nieuwe saldo?
A
-€ 175,-
B
€ 675,-
C
€ 25,-
D
€ 425,-
Slide 20 - Quiz
Je krijgt jouw zakgeld op je bankrekening gestort.
A
Je saldo daalt
B
Je saldo stijgt
Slide 21 - Quiz
Het saldo op je bankrekening is € 27,50. In je portemonnee heb je € 21,70. Met je pinpas neem je € 20 op. Hoeveel chartaal geld en hoeveel giraal geld heb je daarna?
A
Chartaal: € 7,50
Giraal: € 41,70
B
Chartaal: € 27,50
Giraal: € 20,00
C
Chartaal: € 41,70
Giraal: € 7,50
D
Chartaal: € 20,00
Giraal: € 5,80
Slide 22 - Quiz
Aan de slag!
Opdrachten
- 1 t/m 15
Klaar?
- Nakijken + af laten tekenen - verder met praktische opdracht warenonderzoek