What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Visit the website
‹
Return to search
Paragraaf 6.2
6.2 Het gaat om de winst!
3 VMBO-GT
1 / 16
next
Slide 1:
Slide
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
This lesson contains
16 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
6.2 Het gaat om de winst!
3 VMBO-GT
Slide 1 - Slide
Lesdoelen van vandaag
Je weet wat de
brutowinstopslag
is en hoe je daarmee de
verkoopprijs
kunt berekenen.
je weet hoe je de
consumentenprijs
berekent.
Je kunt
de
btw
berekenen en weet wat de
consumentenprijs is
Je weet het verschil tussen afzet en omzet.
je weet het verschil tussen
brutowinst
en
nettowinst.
Slide 2 - Slide
Van inkoopprijs naar verkoopprijs
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
Slide 3 - Slide
Je koopt een t-shirt in voor € 7,50 en verkoopt ze met een brutowinstopslag van 90%.
Wat is de verkoopprijs?
A
€ 6,75
B
€ 7,50
C
€ 14,25
D
€ 15,25
Slide 4 - Quiz
Je koopt een t-shirt in voor €7,50 en
verkoopt ze met een brutowinstopslag van 90%.
Wat is de verkoopprijs?
De brutowinstopslag is 90% van
de inkoopprijs.
De inkoopprijs is 100%
Mogelijkheid 1:
€ 7,50 : 100 x 190 = 14,25
Mogelijkheid 2:
€ 7,50 : 100 x 90 = 6,75
€ 7,50 + € 6,75 = € 14,25
Slide 5 - Slide
Welke prijs betaalt de consument?
Als je iets koopt, betaal je bovenop de verkoopprijs ook BTW. (belasting toegevoegde waarde)
De winkelier telt de belasting op bij de verkoopprijs.
Alle BTW die hij ontvangt, moet hij
afdragen
aan de overheid.
Slide 6 - Slide
Consumentenprijs
De prijs inclusief btw noem je de consumentenprijs. Die bereken je als volgt.
Consumentenprijs = verkoopprijs + BTW
BTW 9% = Levensmiddelen, boeken en het leveren van diensten.
(kapper, fietsenmaker en schilders)
BTW 21% = De rest
Slide 7 - Slide
Stappenplan consumentenprijs
inkoopprijs
brutowinstmarge
_____________________ +
verkoopprijs
BTW
_____________________ -
consumentenprijs
Slide 8 - Slide
Het verschil tussen afzet en omzet
Het
aantal producten
dat je met jouw bedrijf verkoopt, noem je
de afzet
Het totaalbedrag dat je
ontvangt
door producten te verkopen, is
de omzet.
Slide 9 - Slide
Hoe bereken je de omzet?
Omzet = afzet x verkoopprijs
Je verkoopt in een maand 900 T-shirts voor gemiddeld €14,- per stuk.
€ 900 x € 14 = € 12.600
Slide 10 - Slide
Je verkoopt in een maand 1000 broeken.
verkoopprijs € 15,-
consumentenprijs € 16,-
Wat is de omzet?
A
1000
B
€ 16.000
C
€ 15.000
D
€ 240
Slide 11 - Quiz
Wat is het verschil tussen brutowinst en nettoresultaat?
Met een deel van de
omzet
kun je de inkoop betalen. Wat overblijft nadat je de inkoopwaarde betaald hebt, is de
brutowinst
.
Van de brutowinst gaan nog
bedrijfskosten
af. Wat je uiteindelijk overhoudt, is het
nettoresultaat.
Slide 12 - Slide
Omzet: € 12.600
Inkoopwaarde: € 6.500
Bedrijfskosten: € 2.800
Wat is de brutowinst?
A
€ 6.100
B
€ 2.800
C
€ 9.800
D
€ 9.300
Slide 13 - Quiz
Omzet: € 12.600
Inkoopwaarde: € 6.500
Bedrijfskosten: € 2.800
Wat is het nettoresultaat?
A
€ 6.100
B
€ 2.800
C
€ 9.800
D
€ 3.300
Slide 14 - Quiz
Stappenplan nettoresultaat
Omzet
inkoopwaarde
_____________________ -
brutowinst
bedrijfskosten
_____________________ -
Nettoresultaat
Slide 15 - Slide
Lesdoelen van vandaag
Wat de
brutowinstopslag
is en hoe je daarmee de
verkoopprijs
kunt berekenen.
Hoe je de
consumentenprijs
berekent.
Hoe je kunt berekenen hoeveel
de
btw
is in de
consumentenprijs
.
Wat het verschil is tussen afzet en omzet.
Wat is het verschil tussen
brutowinst
en
nettowinst.
Slide 16 - Slide