4H toets thema 7 basisstof 1 t/m 5

Ecologie
4 Havo
Thema 7
Toets basisstof 1 t/m 5
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Ecologie
4 Havo
Thema 7
Toets basisstof 1 t/m 5

Slide 1 - Slide

Om te kijken of jullie de leerstof over ecologie tot nu toe begrijpen heb ik een kleine toets (SO) gemaakt. Net als bij de socrative toets voor thema 6 krijg je hier geen cijfer voor. Het is bedoeld om jezelf te testen. 

De toets bestaat uit 7 juist/onjuist stellingen, 2 meerkeuze vragen en 6 open vragen.

Slide 2 - Slide

1. Geef aan of deze stelling juist of onjuist is:
Alle koolmezen en pimpelmezen in een bos behoren tot één populatie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

2. Geef aan of deze stelling juist of onjuist is:
Een abiotische factor is op elke plek in een ecosysteem hetzelfde.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

3. Geef aan of deze stelling juist of onjuist is:
Individuen van dezelfde soort kunnen bij verschillende populaties horen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

4. Geef aan of deze stelling juist of onjuist is:
De bodem als geheel is een abiotische factor.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quiz

5. Geef aan of deze stelling juist of onjuist is:
Delen van de bodem kunnen als een biotische factor beschouwd worden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

6. Geef aan of deze stelling juist of onjuist is:
Autotrofe organismen halen de stoffen voor hun opbouw uitsluitend uit het abiotische milieu.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

7. Geef aan of deze stelling juist of onjuist is:
Schimmels zijn reducenten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

8. Wat is een juiste beschrijving van een ecosysteem?
A
Een ecosysteem bestaat uit de relaties tussen organismen en hun omgeving.
B
Een ecosysteem is een verzameling biotische en abiotische factoren.
C
Een ecosysteem is een begrensd gebied met alle organismen daarin met relaties tussen organismen en tussen organismen en de levenloze natuur.
D
Een ecosysteem is de variatie in organismen in een bepaald gebied.

Slide 10 - Quiz

9. In het aanspoelsel op het zandstrand(1) liggen schelpen(2), zeewier(3) en dood materiaal(4). Bacteriën(5) breken de resten van het aanspoelsel af tot voedingszouten(6). In dit aanspoelsel kan zich een grassoort, biestarwegras, nestelen. Dit is een grassoort die bestand is tegen zeewater(7).
Welke van de genummerde factoren zijn abiotisch?

Slide 11 - Open question

Vermesting
Sloten en plassen zijn vaak vervuild door ‘vermesting’. Bij vermesting komt mest van vee of kunstmest via het grondwater in de sloten of plassen. Het gevolg is dat het water wordt overwoekerd door algen en blauwalgen. Daardoor worden de omstandigheden in deze sloten en plassen voor andere organismen bemoeilijkt. Waterplanten groeien minder goed en dat heeft weer gevolgen voor de dieren in die plassen en sloten.
In een plas bestaat de volgende voedselketen: alg → watervlo → baars → snoek. De snoeken hebben veel licht nodig om de baarzen te kunnen vangen.

Op de volgende slide  staat de vraag die bij dit stukje tekst hoort.

Slide 12 - Slide

10. Over het verhaal over vermesting worden een aantal beweringen gedaan:
1. De ondergedoken waterplanten groeien minder goed doordat ze in een plas met algen en blauwalgen minder licht krijgen.
2. Algen en blauwalgen zijn geen concurrenten van waterplanten.
3. Een snoek kan in een plas met algen en blauwalgen goed baarzen vangen.
4. Als snoeken minder baarzen vangen neemt het aantal algen en blauwalgen in het water toe.
Welke van deze beweringen is/zijn juist?

Slide 13 - Open question

11. Een aantal verzamelingen van organismen in Nederland is:
1. Alle Grote Poelslakken in een vijver,
2. Alle waterplanten in een vijver,
3. Alle grassen in een weiland,
4. Alle organismen die op één beukenboom leven,
5. Alle spinnen in hun web.
Welke van deze verzamelingen van organismen vormen een populatie? (meerdere nummers mogelijk)

Slide 14 - Open question

12. Twee diersoorten X en Y concurreren om hetzelfde voedsel dat in overmaat aanwezig is. Een van deze twee soorten is meer succesvol bij deze concurrentie.
In welke grafiek is het verloop van de aantallen individuen van deze soorten juist weergegeven?
A
Grafiek A
B
Grafiek B
C
Grafiek C

Slide 15 - Quiz

13. Bij planten vinden we vormen van symbiose. Veel klimplanten gebruiken de stevige stengel van andere planten (struiken of zelfs bomen) om al klimmend een gunstiger positie ten opzichte van het licht te verwerven. Sommige klimplanten kunnen daarbij met hun bladeren die van de steunende plant geheel overwoekeren (zoals bij de haagwinde).

Welke vorm van symbiose herken je in de relatie tussen haagwinde en een struik? Leg uit

Slide 16 - Open question

14. Bittervoorntjes leggen hun eitjes in de kieuwholte van zoetwatermossels (zie afbeelding). Op hetzelfde moment spuit de mossel zijn larven tegen de buik van het voorntje, waaraan ze zich tijdelijk vasthechten.
a. Noem twee voordelen van deze vorm van symbiose voor bittervoorntjes.
b. Noem ook een voordeel voor de zoetwatermossel.

Slide 17 - Open question

Sluipkatten
Bekijk de afbeelding hiernaast. In 1872 is in Jamaica de sluipkat ingevoerd om een rattenplaag te bestrijden. De sluipkat bleek ook van insectenetende vogels te leven. In het figuur staat het verloop van de populatiegrootte van 4 groepen: de sluipkat, de insectenetende vogels, de ratten en de insecten.

De vraag op de volgende slide  hoort bij dit verhaal.

Slide 18 - Slide

15. Het verhaal op de vorige slide hoort bij deze vraag. Bekijk de grafiek hiernaast.
a. Welke lijn hoort bij de sluipkatten? Welke lijn hoort bij de insecten?
b. Om welke twee redenen is het invoeren van de sluipkatten niet verstandig geweest?

Slide 19 - Open question

Afsluiting.
Hoe vond je het gaan? Welke vragen gingen goed?Welke vragen vond je lastig? Welke basisstof beheers je nog niet (helemaal)?

Slide 20 - Open question