This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
In een elektriciteitscentrale word elektriciteit opgewekt met een
A
stopcontact
B
windmolen
C
verdeel station
D
generator
Slide 1 - Quiz
Een elektriciteitscentrale kan bij het verbranden van een brandstof 2 MJ aan elektrische energie leveren. Diezelfde hoeveelheid brandstof heeft een verbrandingswaarde van 6 MJ. Hoeveel energie wordt nuttig gebruikt?
A
2 MJ
B
6 MJ
C
4 MJ
D
8 MJ
Slide 2 - Quiz
Bij een elektriciteitscentrale wordt er warmte opgewekt. Waarvoor wordt die warmte gebruikt?
A
Om stoom te krijgen
B
Om de magneet te laten draaien
C
Om de spoel te laten draaien
D
om koelwater te kunnen gebruiken
Slide 3 - Quiz
Het symbool voor vermogen is ......
A
t
B
U
C
P
D
I
Slide 4 - Quiz
Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren
Slide 5 - Quiz
Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
A
250 000 kW
B
0,250 kW
C
2,5 kW
D
25 kW
Slide 6 - Quiz
Van welke factoren hangt het vermogen van een elektrisch apparaat af?
A
Stroomsterkte en tijd
B
Vermogen en spanning
C
Spanning en tijd
D
Spanning en stroomsterkte
Slide 7 - Quiz
Waarmee bereken je het vermogen?
A
E=U*I*t
B
R = U / I
C
P=U*I
D
E=P*t
Slide 8 - Quiz
Bereken het vermogen van een stofzuiger die 1500 mA gebruikt en op het lichtnet werkt.
A
345 W
B
345000 W
C
0,345 W
D
3,45 W
Slide 9 - Quiz
Bereken het vermogen als een lamp thuis een stroomsterkte van 2 A heeft.
A
115 W
B
2 W
C
460 W
D
0,0086 W
Slide 10 - Quiz
Wat is het symbool voor (elektrische)energie
A
E
B
P
C
C
D
U
Slide 11 - Quiz
Waarom wordt elektrische stroom vervoerd bij een zo hoog mogelijke spanning?
A
Gewoon omdat het kan
B
Om de stroom zo snel mogelijk bij de huizen te krijgen
C
Dan ontstaat er meer elektrische energie
D
Dan is er minder energie verlies
Slide 12 - Quiz
Bereken de elektrische energie van een apparaat die 5 W gebruikt en 30 minuten aan staat
A
150 J
B
2,5 kWh
C
54 000 J
D
9000 J
Slide 13 - Quiz
Bereken de elektrische energie van een lamp die 50 W heeft en 1095 uur brandt per jaar.
A
54750 kWh
B
54,75 kWh
C
54750 J
D
54,75 J
Slide 14 - Quiz
Waar moet je rekening mee houden als je elektrische energie berekent in Joule?
A
Vermogen moet in Watt en tijd in seconde
B
Vermogen in kW en tijd in uren
C
Spanning in ampère en stroom in volt
D
de andere antwoorden zijn allemaal fout
Slide 15 - Quiz
In de meterkast zitten verschillende dingen voor de veiligheid. Een ding kun je gebruiken om de spanning van één groep te halen. Wat is hiervan de naam?
A
aardlekschakelaar
B
hoofdschakelaar
C
de zekering
D
de kilowattuur meter
Slide 16 - Quiz
In de meterkast zitten verschillende dingen voor de veiligheid. Een ding beschermt jou voor het geval je onderstroom kan komen te staan omdat er een beschadiging in de stroomkring zit. Wat is de naam van dat ding
A
aardlekschakelaar
B
hoofdschakelaar
C
de zekering
D
de kilowattuur meter
Slide 17 - Quiz
Welke kleuren en functie hebben de draden.
A
Bruin: Nuldraad - O V
Blauw: Aardedraad, veiligheid
Groen-Geel: Fasedraad - 230 V
B
Rood: Fasedraad - 230 V
Blauw: Nuldraad - O V
Groen-Geel: Aardedraad, 230 V
C
Bruin: Fasedraad - 230 V
Blauw: Nuldraad - O V
Groen-Geel: Aardedraad, veiligheid, OV
D
Rood: Nuldraad - O V
Blauw: Aardedraad, veiligheid
Paars: Fasedraad - 230 V
Slide 18 - Quiz
Welke kleur heeft de fasedraad
A
blauw
B
bruin
C
zwart
D
groen/geel
Slide 19 - Quiz
Wat is kortsluiting?
A
Als je teveel apparaten aansluit op een groep
B
Als je een apparaat heel kort gebruikt
C
Als de fasedraad en de nuldraad elkaar raken
D
Als je korte stroomdraden gebruikt in plaats van lange.