Yuverta

Past simple, past continuous

Past simple vs Past continuous
Twee vormen van verleden tijd:
- iets wat kort duurde
- Iets wat langer duurde
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Past simple vs Past continuous
Twee vormen van verleden tijd:
- iets wat kort duurde
- Iets wat langer duurde

Slide 1 - Slide

Even herhalen: verleden tijd
Je gebruikt de verleden tijd om te zeggen dat iets in het verleden gebeurde en voorbij is.

She talked to her friend yesterday.

Slide 2 - Slide

Verleden tijd van 'work'
A
workd
B
worked
C
workt
D
worket

Slide 3 - Quiz

Verleden tijd van 'play'
A
playt
B
playd
C
played
D
playet

Slide 4 - Quiz

Verleden tijd van 'walk'
A
walkt
B
walkd
C
walket
D
walked

Slide 5 - Quiz

Verleden tijd van 'eat'
A
eated
B
eatet
C
ate

Slide 6 - Quiz

PAST CONTINUOUS
Je kunt ook zeggen dat iets in het verleden gebeurde, maar dat het wat langer duurde.

Bijvoorbeeld:
 aan het lezen, aan het kijken, aan het praten, aan het fietsen, etc.)

Slide 7 - Slide

Past Continuous
The dog was listening to his owner.
She was using her phone.
Dirk was watching TV
They were doing homework


Slide 8 - Slide

Hoe maak je de Past Continuous?


                                                        was of were + ing
                            
I                            was          repairing                              
You                      were       driving
He, she, it         was          freezing
We                       were        going
You                      were        studying
They                    were        walking

Slide 9 - Slide

Samen in één zin
Soms staan allebei de vormen in 1 zin, bijvoorbeeld:

Suzie was walking the dog when she tripped over a rock
When my mother called, I was having a shower.

Je gebruikt was/were+ing voor de lange gebeurtenis
Je gebruikt de normale verleden tijd voor de kortere gebeurtenis

Slide 10 - Slide

STOMME 'E'
WEG ERMEE!

Slide 11 - Slide

STOMME 'E'
Let op: indien het werkwoord eindigt op een “stomme e”
dan komt de “stomme e” te vervallen
make - making
 drive - driving
freeze - freezing
move - moving
have - having

Slide 12 - Slide

Ready, set, test!

Slide 13 - Slide

I .......... my hair.
A
was washing
B
were washing

Slide 14 - Quiz

Mum and I .......... to London by train.
A
was travelling
B
were travelling

Slide 15 - Quiz

Sam .......... a friend when you ........ in.
A
was calling..... came
B
called ........... were coming
C
were calling ...... were coming
D
called ........ was coming

Slide 16 - Quiz

It .......... outside.
A
was raining
B
were raining

Slide 17 - Quiz

Sven and Ayaz .......... to the station in Deurne.
A
was walking
B
were walking

Slide 18 - Quiz

But, police officer! I .......... TV at that moment.
A
was watching
B
were watching

Slide 19 - Quiz

We .......... home when we ...... an accident
A
drove ....... were seeing
B
were driving ..... saw
C
was driveing ..... was seeing
D
were driveing ..... were seeing

Slide 20 - Quiz

Ryan .......... to his girlfriend.
A
was talking
B
were talking

Slide 21 - Quiz

SAMENVATTING
Past Continuous
was / waren aan het ............

was


were
hele werkwoord
+ ING
+
}
I
he, she, it
you
we
you
they

Slide 22 - Slide

Uitleg
What does a past continuous look like?

+ was / were + werkwoord + ing


Slide 23 - Slide