Wat? Opdracht 2 t/m 8 van paragraaf 3.1 (blz. 118-119)
Hoe? Bekijk eerst welke manier je moet gebruiken
Rechthoekige driehoeken = gonio/Pythagoras, twee driehoeken = gelijkvormigheid
Waarom? Je moet uiteindelijk direct weten welke manier je moet gebruiken en hoe dat gaat. Dat vergt veel oefening.
Hulp? Steek je hand op of bespreek met je buur
Klaar? Geef aan als je extra oefenmateriaal wil