Yuverta

Kennis test Microsoft Word 365

Wanneer gebruik je in Word de optie
OPSLAAN ALS?
A
Om het document onder een andere naam op te slaan
B
Om het document te sluiten
C
Om het document naar iemand toe te mailen
D
Om er een Excel bestand van te maken
1 / 33
next
Slide 1: Quiz
InformaticaMBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wanneer gebruik je in Word de optie
OPSLAAN ALS?
A
Om het document onder een andere naam op te slaan
B
Om het document te sluiten
C
Om het document naar iemand toe te mailen
D
Om er een Excel bestand van te maken

Slide 1 - Quiz

Met welke SNELTOETS kun je jouw document opslaan?
A
F11
B
CRTL+S
C
ALT+S
D
SHIFT+S

Slide 2 - Quiz

Met welke SNELTOETS kun je de tekst vet maken?
A
CTRL+B
B
CTRL+C
C
CTRL+N
D
CTRL+U

Slide 3 - Quiz

Met welke SNELTOETS kun je de tekst onderstrepen?
A
CTRL+B
B
CTRL+N
C
CTRL+V
D
CTRL+U

Slide 4 - Quiz

Met welke SNELTOETS kun je de tekst Cursief maken?
A
CTRL+V
B
CTRL+I
C
CTRL+C
D
CTRL+X

Slide 5 - Quiz

Met welke SNELTOETS kun je een nieuw leeg document maken?
A
F12
B
Alt+N
C
CRTL+N
D
SHIFT+N

Slide 6 - Quiz

Via welk tabblad in het lint kun je Bronvermelding toevoegen
A
Ontwerpen
B
Indeling
C
Invoegen
D
Verwijzingen

Slide 7 - Quiz

Je hebt in een nieuw leeg document een stukje tekst getypt en je drukt op de ENTER toets.
Je typt opnieuw een stukje tekst en drukt opnieuw op ENTER. Je typt nog een beetje tekst en drukt opnieuw op ENTER.
Uit hoeveel alinea's bestaat jouw document nu?
A
1 alinea
B
2 alinea's
C
3 alinea's
D
0 alinea's

Slide 8 - Quiz

In een document staat de CURSOR midden in een woord.
Je klik drie keer met de linker muisknop.

Wat is er nu geselecteerd?
A
Het hele woord
B
De hele alinea
C
De hele zin
D
Het hele document

Slide 9 - Quiz

Je wilt een lettergrootte van 21,5 instellen.

KAN DIT?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Kun je document direct in One drive opslaan?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Hoe kan je een word-document direct als bijlage in outlook hangen?
A
Je moet het eerst opslaan
B
via delen
C
via afdrukken

Slide 12 - Quiz

Wat is een thema in WORD?
A
Het onderwerp waar het document over gaat
B
Een set op elkaar afgestemde kleuren en lettertypen
C
Een sjabloon
D
Een specifiek document

Slide 13 - Quiz

Welke beweringen is waar?
A
Alle alinea's in het document hebben per definitie de zelfde regelafstand
B
Je kunt zowel de regelafstand als de afstand tussen alinea's zelf bepalen
C
De in te stellen regelafstand is afhankelijk van het lettertype
D
Regelafstand verandert automatisch als je de lettergrootte aanpast

Slide 14 - Quiz

Waar of Onwaar? Als je een geknipte selectie in het document plakt, wordt deze selectie na het plakken meteen van het klembord verwijder.
A
Waar
B
Onwaar

Slide 15 - Quiz

Wat gebeurt er als je op de PgDn toets drukt?
A
De tekst wordt een paginalengte verschoven
B
De cursor invoegpositie wordt naar de volgende pagina verplaatst
C
De tekst een schermhoogte verschoven
D
De cursor invoegpositie wordt 25 tekstregels verplaatst

Slide 16 - Quiz

Wat is nodig om automatisch een inhoudsopgave te genereren ?
A
Het document moet van paginanummer zijn voorzien
B
Boven ieder hoofdstuk moet een hoofdstuknummer staan
C
Het document moet tekst bevatten met de stijlen kop 1 en of kop 2 ect..
D
Word kan geen automatische inhoudsopgave maken

Slide 17 - Quiz

Je hebt een tekst ingetypt, maar had per ongeluk de CAPS LOCK aanstaan. je selecteert de betreffende tekst. met welke sneltoets combinatie kun je vervolgens de letters weer klein maken?
A
ALT+F3
B
CTRL+F3
C
SHIFT+F3

Slide 18 - Quiz

In een document van vijf pagina's wil je dat alleen de derde pagina liggend is.
Welke van de onderstaande mogelijkheden gebruik je hiervoor?
A
Een Thema
B
De afdrukoptie aangepaste afdruk
C
Een sectie
D
Het is niet mogelijk om één pagina liggend te maken, terwijl de andere staand zijn

Slide 19 - Quiz

Er staat afbeelding in je document. maar je kunt deze afbeelding niet opmaken via Hulpmiddelen voor Afbeeldingen tab. Wat kan er aan de hand zijn?
A
De afbeelding is niet geselecteerd
B
De afbeelding is een .png en niet een .jpg bestand
C
Het document moet eerst worden opgeslagen

Slide 20 - Quiz

Je hebt een woord geselecteerd.
Het woord is geheel opgemaakt naar je wensen en je wilt graag dat andere woorden deze opmaak ook krijgen.
Met welke sneltoets kun je de opmaak van het woord kopiëren?
A
CTRL+O CTRL + P
B
CTRL+SHIFT+O CTRL + SHIFT + P
C
CTRL+C CTRL + V
D
CTRL+SHIFT+C CTRL + SHIFT + V

Slide 21 - Quiz

hoe kom je bij tabblad in het lint Afbeeldingsopmaak?
A
Klik op een plaatje
B
Via lint aanpassen
C
Bij afdrukken
D
Via start

Slide 22 - Quiz

Is het mogelijk om in Word een ander papierformaat te kiezen dan A4?
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

Op welk tabblad moet u klikken om een tabel in te voegen?
A
Invoegen
B
Pagina indeling
C
Indeling

Slide 24 - Quiz

Met welke Word-optie maakt u speciale sierlijke effecten met letters?
A
WordPad
B
WordArt
C
WordPaint

Slide 25 - Quiz

Hoe kunt u een tekstvak verslepen naar een andere plaats?
A
Plaats de aanwijzer midden op het tekstvak
B
Plaats de aanwijzer op de hoek van het tekstvak
C
Plaats de aanwijzer op de rand van het tekstvak

Slide 26 - Quiz

Wat gebeurt er als u op deze knop <- klikt?
(CTRL + Z)
A
De cursor beweegt naar links over de tekst
B
De laatste handeling wordt ongedaan gemaakt
C
De hoeveelheid links inspringen wordt verkleind

Slide 27 - Quiz

Is het mogelijk om met de cijfers in een tabel in Word berekeningen te maken?
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz

Wat wordt er in Word met een stijl bedoeld?
A
Het paginaformaat en de marges van een document
B
Een effect dat u kunt toepassen op een afbeelding
C
Een standaard opmaak en indeling van een alinea

Slide 29 - Quiz

Als je op DICTEREN klik
A
wordt de getypte tekst op gelezen
B
Wordt de gesproken tekst getypt

Slide 30 - Quiz

Op welk tabblad moet u klikken om je tekst te laten Voorlezen?
A
Start
B
Verwijzingen
C
Controleren
D
Indeling

Slide 31 - Quiz

Op welk tabblad moet u klikken om Tabellen toe te voegen?
A
Invoegen
B
Indeling
C
Verwijzingen
D
Beeld

Slide 32 - Quiz

Hoe maak ik een gedeeltelijke schermopname?
A
prt scr
B
CTRL + C / CTRL + V
C
Windows + Shift + S
D
CTRL + Shift + S

Slide 33 - Quiz