What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Yuverta
‹
Return to search
possesive pronouns
1 / 19
next
Slide 1:
Slide
Engels
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 3
This lesson contains
19 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Bezittelijk voornaamwoorden.
Slide 2 - Slide
Van wie is iets?
Je gebruikt bezittelijke voornaamwoorden om aan te geven van wie iets is. Je kunt vaak op twee manieren zeggen dat iets van jou of iemand anders is.
Slide 3 - Slide
Voorbeeld:
Dit is mijn tas - This is my bag.
Deze tas is van mij - This bag is mine.
Dat is jouw auto - That is your car.
Die auto is van jou - That car is yours.
Dat zijn haar schoenen - Those are her shoes.
Deze schoenen zijn van haar - Those shoes are hers.
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Twee manieren
My
(mijn) -
mine
(van mij)
your
(jouw, uw) -
yours
(van jou, van u)
his
(zijn) -
his
(van hem)
her
(haar) -
hers
(van haar)
its
(zijn, haar) - x
our
(onze) -
ours
(van ons)
your
(jullie) -
yours
(van jullie)
their
(hun) -
theirs
(van hen)
Slide 6 - Slide
This is ....... cat.
A
my
B
mine
Slide 7 - Quiz
This cat is ..........
A
my
B
mine
Slide 8 - Quiz
That is .............. book.
A
your
B
yours
Slide 9 - Quiz
That book is ................
A
your
B
yours
Slide 10 - Quiz
These are ......... pencils.
A
theirs
B
their
Slide 11 - Quiz
These pencils are ........
A
their
B
theirs
Slide 12 - Quiz
Vertaal in het Engels:
Dit is mijn auto
Slide 13 - Open question
Vertaal in het Engels:
Deze auto is van mij.
Slide 14 - Open question
Vertaal in het Engels:
Dit is mijn Ipad.
Slide 15 - Open question
Object pronouns
Wie of wat ondergaat de actie?
Zij slaat mij.
De hond bijt hem.
Wij kochten het.
Zij zagen ons.
Object pronouns:
Ze geeft de bal aan mij.
De hond bijt hem.
Zij
slaat
mij.
(Wie of wat slaat zij?)
De hond
bijt
hem.
(Wie of wat bijt de hond?)
Wij
kochten
het.
(Wie of wat kochten wij?)
Zij
zagen
ons.
(Wie of wat zagen zij?)
Slide 16 - Slide
Object pronouns
Wie of wat ondergaat de actie?
Zij slaat mij.
De hond bijt hem.
Wij kochten het.
Zij zagen ons.
Object pronouns.
Wie of wat ondergaat de actie?
Je kunt de vraag stellen: wie of wat + werkwoord.
Zij
slaat
mij.
(Wie of wat slaat zij?)
De hond
bijt
hem.
(Wie of wat bijt de hond?)
Wij
kochten
het.
(Wie of wat kochten wij?)
Zij
zagen
ons.
(Wie of wat zagen zij?)
Slide 17 - Slide
Object pronouns
Wie of wat ondergaat de actie?
Zij slaat mij.
De hond bijt hem.
Wij kochten het.
Zij zagen ons.
What is the object pronoun?
Ask the question: who or what + verb
I called him. (Who or what did I call?)
She shouted at us. (Who or what did she shout to?)
We invited them. (Who or what did we invite?)
Slide 18 - Slide
A
Slide 19 - Quiz