Yuverta

Week 7 - Taal - voegwoorden - gr 5

taal
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 5

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

taal

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doel: 
Ik kan de voegwoorden en, dus, of, maar, want, omdat gebruiken om zinnen aan elkaar te verbinden.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat is een voegwoord?

Een voegwoord ‘voegt’ of ‘metselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

en
De ouders drinken koffie en de kinderen drinken limonade.



De juf leest een boek en de meester tekent op het bord.

Slide 4 - Slide

laat de leerlingen vertellen welke zinnen aan elkaar zijn geplakt.
of
Wil je een koekje of wil je een appel?



Ik ga naar de speeltuin of ik ga na mijn vriendje.

Slide 5 - Slide

laat de leerlingen vertellen welke zinnen aan elkaar zijn geplakt.
maar
Daan wil graag op voetbal, maar hij mag niet van zijn moeder.



Ik wil buiten fietsen, maar het regent veel te hard.

Slide 6 - Slide

laat de leerlingen vertellen welke zinnen aan elkaar zijn geplakt.
dus
Het is droog, dus we kunnen buiten spelen.



Ik ben ziek, dus ik ga niet naar school.

Slide 7 - Slide

laat de leerlingen vertellen welke zinnen aan elkaar zijn geplakt.
want
Ik ga met de fiets, want het is mooi weer.



Ik wil buiten fietsen, maar het regent veel te hard.

Slide 8 - Slide

laat de leerlingen vertellen welke zinnen aan elkaar zijn geplakt.
Let op bij 'omdat' ....
de volgorde van de woorden veranderen in de zin.
Kijk maar naar de uitlegvideo hierna.....

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Video

This item has no instructions

welk woord is geen voegwoord?
A
maar
B
want
C
en
D
denken

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Vul het goede voegwoord in.
Ik drink geen koffie, .... wel thee.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Ik drink geen koffie, .... daar krijg ik maagpijn van.
A
en
B
maar
C
want
D
omdat

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wil jij koffie ... chocolademelk?
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Ik drink geen koffie ... ook geen chocolademelk.
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Ik drink geen koffie, .... ik daar maagpijn van krijg.
A
en
B
maar
C
want
D
omdat

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Vul het goede voegwoord in.
Jean ... Peter gaan naar school.

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

De school is dicht, ... het is een vrije dag.

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Zullen we gaan zwemmen ... zullen we gaan voetballen?

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

Het water van de vijver is bevroren, ... het is vannacht erg koud geweest
A
en
B
maar
C
want
D
of

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Het water is bevroren, ... kunnen we gaan schaatsen.
A
en
B
maar
C
want
D
dus

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Ik vind het leuk om te schaatsen, ... mijn zusje vinden het veel te koud.
A
en
B
maar
C
want
D
omdat

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Ik doe mijn muts op, ... ik koude oren heb.
A
en
B
maar
C
want
D
omdat

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Maak van 2 zinnen 1 zin.
Jan drinkt koffie. Peter drinkt thee.

Slide 24 - Open question

Jan drinkt koffie en Peter drinkt thee.
Maak van 2 zinnen 1 zin. (Gebruik 'want')
Ik ga niet zwemmen. Ik ben verkouden.

Slide 25 - Open question

Ik ga niet zwemmen, want ik ben verkouden.
Maak van 2 zinnen 1 zin.
Ik kom wel. Ik kan niet lang blijven.

Slide 26 - Open question

Ik kom wel, maar ik kan niet lang blijven.
Maak van 2 zinnen 1 zin. Gebruik 'omdat'
Ik moet weg. Het is al laat.

Slide 27 - Open question

Ik moet weg, want het is al laat.
Ik moet weg, omdat het al laat is.
kaboom
Draai het rad. Maak een zin met het voegwoord dat je draait. Elke zin levert 1 punt op. Draai je KABOEM ...? Dan ben je al je punten weer kwijt. Wie heeft het meeste punten na 5 minuten?
timer
5:00

Slide 28 - Slide

This item has no instructions