Let op er zitten vragen in die overeen komen met de toets
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4
This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Oefenopdrachten SE week
Basis en Kader gemengd
Doe serieus mee op je laptop!
Let op er zitten vragen in die overeen komen met de toets
Slide 1 - Slide
Informatie
H6 voor Kader zal niet of nauwelijks afgetoets worden
Focus je dus op H4-5
Slide 2 - Slide
Een broek was €35,- en is verhoogt naar €40,- Bereken de procentuele stijging?
A
35/40*100=87,5%
B
(40-35)/35*100=14,3%
C
(35-40)/40*100=12,5%
Slide 3 - Quiz
Wat is premie?
A
De verzekering zelf
B
De schade die wordt uitbetaald
C
Het bedrag dat je iedere maand betaalt aan je verzekering
D
De verzekeringsmaatschappij
Slide 4 - Quiz
De verzekeringskosten bestaan uit:
A
premie + poliskosten
B
premie + eigen risico + assurantiebelasting
C
premie + poliskosten +
eigen risico
D
premie + poliskosten + assurantiebelasting
Slide 5 - Quiz
Er wordt een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten. De premie hiervoor is €25,50, de poliskosten zijn 3,50 en de assurantiebelasting is 21%. Bereken de verzekeringskosten.
A
€41,10
B
€35,09
C
€6,09
D
€30,86
Slide 6 - Quiz
je schiet een bal door de ruit van de buren, welke verzekering dekt dat?
A
inboedel
B
opstal/woon/brand
C
aansprakelijkheids-verzekering
D
reisverzekering
Slide 7 - Quiz
Een bonus-malusregeling geeft aan:
A
Bonus tegen malus was een bekende bokswedstrijd afgelopen weekend
B
Veel schade bij de cliënt betekent meer winst voor de verzekeringsmaatschappij
C
Weinig schade, betekent minder betalen voor de cliënt en misschien wel een korting
D
Bij de Albert Heijn moet je altijd je Bonus-malus-pas bij je hebben, anders mag je niet meer naar buiten
Slide 8 - Quiz
Je krijgt schade vergoed wanneer je huis afbrand wanneer je een ........ verzekering hebt.
A
Opstal verzekering
B
Inboedel verzekering
Slide 9 - Quiz
Een verzekering voor de wettelijke aansprakelijkheid van automobilisten heeft te maken met een gemiddelde schade van € 3.000 per gebeurtenis. De verzekeringsmaatschappij heeft 40.000 verzekerden. Per jaar claimt slechts 1 op de 20 verzekerden een schade. Ga er bij de berekeningen van uit dat de maatschappij zelf niets verdient. Hoe hoog moet de premie per jaar zijn om deze kosten te dekken?
A
€ 3.000
B
€ 150
C
€ 300
D
€ 1.500
Slide 10 - Quiz
Een onzeker voorval is:
A
Dat is een gebeurtenis waarvan je weet wanneer en of die nooit zal plaatsvinden
B
Dat is een gebeurtenis waarvan je zeker weet wanneer en of die nooit zal plaatsvinden
C
Dat is een gebeurtenis waarvan je niet weet wanneer en of die ooit zal plaatsvinden
D
Dat is een gebeurtenis waarvan je zeker weet wanneer en of die ooit zal plaatsvinden
Slide 11 - Quiz
er is veel werkloosheid bij
A
krappe arbeidsmarkt
B
ruime arbeidsmarkt
Slide 12 - Quiz
Als je niet bent geregistreerd als werkeloos. Hoe noem je dit?
A
verborgen werkeloosheid
B
ongeregistreerde werkeloosheid
C
verstopte werkeloosheid
D
schaduw werkeloosheid
Slide 13 - Quiz
Een bedrijfstak ......
A
is de productieweg binnen een bedrijf.
B
zijn de bedrijven waarmee een bedrijf handelt.
C
geeft aan welke bedrijven in de productieweg voorkomen.
D
zijn alle bedrijven die eenzelfde soort product maken.
Slide 14 - Quiz
De vraag naar arbeid:
A
Mensen die willengaan werken
B
Mensen die werk zoeken
C
Alle banen bij de bedrijven en overheid
D
Bedrijven en overheid die mensen zoeken.
Slide 15 - Quiz
Geld verdienen, regelmaat in je leven, sociale contacten, om jezelf te ontwikkelen en nuttig bezig zijn. Dit zijn:
A
Werkgeversmotieven
B
Arbeidsmotieven
Slide 16 - Quiz
Werkgelegenheid is de
A
alle banen die nog vrij zijn
B
Alle banen die al bezet zijn
C
Alle banen die vrij zijn + alle banen die al bezet zijn
D
Alle mensen die willen werken
Slide 17 - Quiz
Wat is een ZZP-er?
A
een kleine zelfstandige
B
een zieke zorgmedewerker
C
een zelfstandige zonder personeel
D
een soort aannemer
Slide 18 - Quiz
Aanbod van arbeid is ......
A
de werknemers
B
de werkgevers
Slide 19 - Quiz
Wat is een CAO?
A
Centrale Arbeidsovereenkomst
B
Collectieve Arbeidsonderneming
C
Centrale Arbeidsonderneming
D
Collectieve Arbeidsovereenkomst
Slide 20 - Quiz
Wat is chartaal geld?
A
Munten
B
Biljetten
C
Munten en biljetten
D
Giraal geld
Slide 21 - Quiz
Tot slot ga je rente berekenen in de les 6% van 2500 =
A
200
B
25
C
150
D
125
Slide 22 - Quiz
Je leent €4000 euro en betaald maandelijks €140 terug. De looptijd is drie jaar. Wat zijn de krediet kosten?