What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Yuverta
‹
Return to search
Examentraining Leesteksten
1 / 26
next
Slide 1:
Video
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
This lesson contains
26 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
120 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Video
Examen Engels
Slide 2 - Mind map
Hoeveel tijd heb je voor het hele examen?
Slide 3 - Open question
Wat neem je mee voor je examen Engels?
Slide 4 - Open question
Stappenplan
Houd de tijd in de gaten.
Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
Wat weet je al van het onderwerp?
Lees de hele tekst door.
Probeer lastige woorden te begrijpen via de context.
Lees alinea voor alinea - examenvragen.
Let op de eerste en laatste zin van de alinea.
Bevatten deze een aanwijzing?
Wat is jouw eigen antwoord?
Kies het antwoord wat het dichtste bij jouw eigen antwoord ligt.
Open vragen kort en bondig beantwoorden.
Slide 5 - Slide
Words
Do you know the following words?
Slide 6 - Slide
for example
Slide 7 - Open question
however
Slide 8 - Open question
likewise
Slide 9 - Open question
in the mean time
Slide 10 - Open question
that is why
Slide 11 - Open question
as a result
Slide 12 - Open question
besides
Slide 13 - Open question
therefore
Slide 14 - Open question
that's why
Slide 15 - Open question
describe
Slide 16 - Open question
rather than
Slide 17 - Open question
unless
Slide 18 - Open question
Questions
Do you know these questions?
Slide 19 - Slide
How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?
Slide 20 - Quiz
What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?
Slide 21 - Quiz
What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?
Slide 22 - Quiz
What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?
Slide 23 - Quiz
What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.
Slide 24 - Quiz
What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?
Slide 25 - Quiz
Which of the following words mean ...
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...
D
Wie is bekend met de volgende woorden?
Slide 26 - Quiz