Grammatica - je weet in een zin de persoonsvorm (pv), onderwerp (O) en werkwoordelijk gezegde (wg) te vinden.
Spelling - Je weet hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt) correct schrijft. - Je weet hoofdletters en leestekens (? ! . , ) correct te gebruiken in zinnen.
Slide 3 - Slide
1.8 Spelling - leerdoelen
In deze paragraaf leer je
hoe je de stam en de ik-vorm van een werkwoord spelt;
hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spelt;
hoe je het begin en eind van zinnen maakt;
Slide 4 - Slide
1.8 Spelling - herhalen
Wat is de stam van een werkwoord?
Het hele werkwoord -en spelen => stam: spel denken=> stam : denk
Slide 5 - Slide
1.8 Spelling - herhalen
Is de stam hetzelfde als de ik-vom van een werkwoord?
Niet altijd.
- soms moet er een letter weg of bij rennen=> stam: renn => ik-vorm: ik ren lopen => stam: lop => ik-vorm: ik loop
- soms moet een letter veranderen wijzen => stam: wijz => ik-vorm: ik wijs schrijven => stam: schrijv => ik-vorm: ik schrijf
Slide 6 - Slide
Vandaag
Bespreken huiswerk opdracht 1, 2 en 3 blz. 54
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijven
Slide 7 - Slide
1.8 Spelling
Leerdoel vandaag
hoe je de stam en de ik-vorm van een werkwoord spelt;
hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spelt;.
Slide 8 - Slide
1.8 Spelling pv in de tegenwoordige tijd (blz. 55)
Zo schrijf je de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd:
ik-vorm
hij-vorm
wij-vorm
de ik-vorm
ik-vorm +t
hele werkwoord
hele werkwoord
ik
jij hij zij het
wij jullie zij
brengen
ik breng
brengt
brengen
helpen
ik help
helpt
helpen
roepen
ik roep
roept
roepen
zoeken
ik zoek
zoekt
zoeken
Slide 9 - Slide
1.8 Spelling - aan de slag
Ga naar je werkboek op blz. 55 en 56
Maak opgave 4, 5, 6 en 7
Werk netjes!
timer
10:00
Slide 10 - Slide
1.8 Spelling
Vandaag geleerd/herhaald
hoe je de stam en de ik-vorm van een werkwoord schrijft
hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft