What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Yuverta
‹
Return to search
Les 5 Grammatica pers vnw 1e 3e 4e
Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden???????
1 / 21
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 3
This lesson contains
21 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden???????
Slide 1 - Slide
Wat is een naamval?
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Naamval = zinsdeel
Slide 2 - Slide
Grammatik: naamvallen
Onderwerp (1e naamval):
Meewerkend voorwerp (3e naamval):
Lijdend voorwerp (4e naamval):
Zinnen ontleden
BEGIN VD ZIN (wie / wat + gezegde)
AAN (aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp)
wie / wat + gezegde + onderwerp
Slide 3 - Slide
Persoonlijk voornaamwoorden 1e naamval
1e naamval:
ik jij hij zij het wij jullie zij u
ich du er sie es wir ihr sie
Sie
Ik
kom morgen ook. / Ich komme morgen auch.
ik / ich
= onderwerp
= altijd het onderwerp!!
(vraag: wie/wat + persoonsvorm)
Kan een zelfstandig naamwoord vervangen
Slide 4 - Slide
Persoonijk voornaamwoord in de
4e
naamval
= lijdend voorwerp
In het Nederlands:
Zin: Heb je
ik
gezien?
ik -->
mij
Correct is:
Heb je
mij
gezien?
In het Duits:
Zin: Hast du
ich
gesehen?
ich -->
mich
Correct is:
Hast du
mich
gesehen?
Het
lijdend voorwerp
is in het Duits de
4e naamval
.
Vraag
:
wie/wat + gezegde + onderwerp
In de voorbeeldzin:
Vraag: Wie/wat heb jij gezien?
Antwoord: mij / mich
Slide 5 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
1e en 4e naamval
1e naamval:
ik jij hij zij het wij jullie zij u
ich du er
sie es
wir ihr
sie Sie
4e naamval:
mij jou hem haar het ons jullie hen u
mich
dich ihn
sie es
uns euch
sie Sie
Sommige persoonlijk voornaamwoorden zijn hetzelfde in de 1e en 4e naamval!
Slide 6 - Slide
Persoonijk voornaamwoord in de
3e
naamval
= meewerkend voorwerp
In het Nederlands:
Zin: Geef je
ik
een cadeau?
ik -->
(aan)
mij
Correct is: Geef je
(aan)
mij
een cadeau?
In het Duits:
Zin: Gibst du
ich
ein Geschenk?
ich -->
mir
Correct is: Gibst du
mir
ein Geschenk?
Het
meewerkend voorwerp
is in het Duits de
3e naamval
.
Vraag
: aan/voor
wie + gezegde + onderwerp + lijden voorwerp
In de voorbeeldzin:
Vraag: Aan wie geef jij een cadeau?
Antwoord: mij / mir
Slide 7 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord
3e en 4e naamval
3e naamval:
mij jou hem haar het ons jullie hen u
mir dir ihm
ihr ihm
uns euch
ihnen Ihnen
4e naamval:
mij jou hem haar het ons jullie hen u
mich
dich ihn
sie es
uns euch
sie Sie
Sommige persoonlijk voornaamwoorden zijn hetzelfde in de 1e en 4e naamval!
Slide 8 - Slide
1
onder-werp
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
3
meew. vw.
mir
dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen
Ihnen
4
lijdend vw
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie
Slide 9 - Slide
Gibt es Fragen?
Slide 10 - Slide
Het onderwerp
Het meewerkend voorwerp
Het lijdend voorwerp
1e naamval
Wie/wat + onderwerp + gezegde
4e naamval
Wie/wat + gezegde
3e naamval
aan/voor wie of wat
Slide 11 - Drag question
1e en 4e naamval van:
ik en mij
A
ich - mich
B
ich - mir
C
ich - dich
D
ich - dir
Slide 12 - Quiz
(Ik)... zeige (jij)... das Schwimmbad.
A
Ich, dir
B
Mir, dir
C
Ich, dich
D
Mich, dich
Slide 13 - Quiz
Ich liebe (jou), aber liebst du (mij) auch?
A
dir - mir
B
dir - mich
C
dich - mich
D
dich - mir
Slide 14 - Quiz
1e en 3e naamval van:
ik en mij
A
ich - mich
B
ich - mir
C
ich - dich
D
ich - dir
Slide 15 - Quiz
Wer erzählt (wij) die wahre Geschichte?
A
uns
B
ihm
C
wir
D
unser
Slide 16 - Quiz
jij
jou (3e)
jou
ik
mij (3e)
mij (4e)
dich
mir
mich
dir
ich
du
Slide 17 - Drag question
Mache die richtigen Kombinationen
mit den Personalpronomen
ich
er
du
es
sie
wir
ihr
Sie/sie
dir
mir
uns
ihm
ihr
Ihnen/ihnen
euch
ihm
mich
dich
ihn
sie
uns
euch
Sie/sie
es
Slide 18 - Drag question
Ich sage es .... (jou) zum letzten Mal: Nein !
A
du
B
dir
C
dich
D
uns
Slide 19 - Quiz
Ich habe .... (jou) gestern in der Stadt gesehen.
A
du
B
dir
C
dich
D
uns
Slide 20 - Quiz
An die Arbeit!
* Machen Kapitel 4 Aufgabe 17, 18, 19, 22 Seite 29
Slide 21 - Slide