Yuverta

Les 5 persoonsvorm tt en vt

Nederlands
woensdag 3 november
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1,2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands
woensdag 3 november

Slide 1 - Slide

Programma
1. Lezen 
2. Uitleg 
3. Aan de slag 

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm in de :
tt = tegenwoordige tijd
vt = verleden tijd

Slide 3 - Slide

Als je een persoonsvorm goed wilt schrijven, moet je weten wat de ik-vorm van het werkwoord is. 
De ik-vorm is het woord dat in de 
tegenwoordige tijd achter ‘ik’ komt te staan. 
Bijvoorbeeld: hele werkwoord: slapen → ik slaap → de ik-vorm van slapen is slaap.

Slide 4 - Slide

Ik 
Hij
vind 
vindt
loop
wordt
loopt
word
antwoordt
antwoord
biedt
bied

Slide 5 - Drag question

weigeren :
Ik ... te gehoorzamen.
A
weiger
B
weigert
C
weigerdt
D
weigeren

Slide 6 - Quiz

weigeren :
De hond ... te gehoorzamen.
A
weigert
B
weigerd
C
weigerdt
D
weigeren

Slide 7 - Quiz

weigeren :
Wij ... te gehoorzamen.
A
weigert
B
weigerd
C
weigerdt
D
weigeren

Slide 8 - Quiz

houden :
Ik .... van spruitjes.
A
houd
B
hout
C
houdt
D
houden

Slide 9 - Quiz

houden :
Hij ... niet van spruitjes
A
houd
B
hout
C
houdt
D
houden

Slide 10 - Quiz

houden :
De kinderen ... van aspergesoep.
A
houd
B
hout
C
houdt
D
houden

Slide 11 - Quiz

lachen
Ik ... om de clown.

Slide 12 - Open question

lachen
De kleuter ... om de clown.

Slide 13 - Open question

karten
Mijn vriend ... graag met mijn broer.

Slide 14 - Open question

rotten
De appel ... in de fruitschaal.

Slide 15 - Open question

snijden
Mijn moeder ... de groenten in kleine stukjes.

Slide 16 - Open question

In welke tijd staat de volgende zin: 'De leraar draait zich om.'
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 17 - Quiz

'De leraar draait zich om.'
Zet de zin nu in de verleden tijd

Slide 18 - Mind map

PV in de verleden tijd
De leraar draaide zich om. 


Slide 19 - Slide

PV in de verleden tijd
De leraar draaide zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud?



Slide 20 - Slide

PV in de verleden tijd
De leraar draaide zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud?
Enkelvoud



Slide 21 - Slide

PV in de verleden tijd
De leraar draaide zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud?
Enkelvoud: ik-vorm + de



Slide 22 - Slide

PV in de verleden tijd
De leraar draaide zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud?
Enkelvoud: ik-vorm + de
Draai + de = draaide 



Slide 23 - Slide

PV in de verleden tijd
De leraren ... (draaien) zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud? 
Meervoud: ik-vorm + den 







Slide 24 - Slide

PV in de verleden tijd
De leraren ... (draaien) zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud? 
Meervoud: ik-vorm + den 
Draai + den = draaiden









Slide 25 - Slide

PV in de verleden tijd
De leraren ... (draaien) zich om. 

Staat de zin in enkelvoud of meervoud? 
Meervoud: ik-vorm + den 
Draai + den = draaiden

De leraren draaiden zich om. 








Slide 26 - Slide

PV in de verleden tijd
Ik ... (praten) gisteren met mijn opa en oma. 

Slide 27 - Slide

PV in de verleden tijd
Ik ... (praten) gisteren met mijn opa en oma. 
Enkelvoud: ik-vorm + te

Slide 28 - Slide

PV in de verleden tijd
Ik ... (praten) gisteren met mijn opa en oma. 
Enkelvoud: ik-vorm + te
Ik praatte gisteren met mijn opa en oma. 

Slide 29 - Slide

PV in de verleden tijd
Ik ... (praten) gisteren met mijn opa en oma. 
Enkelvoud: ik-vorm + te
Ik praatte gisteren met mijn opa en oma. 

Mijn opa en oma ... (praten) gisteren met mij. 

Slide 30 - Slide

PV in de verleden tijd
Ik ... (praten) gisteren met mijn opa en oma. 
Enkelvoud: ik-vorm + te
Ik praatte gisteren met mijn opa en oma. 

Mijn opa en oma ... (praten) gisteren met mij. 
Meervoud: ik-vorm + ten

Slide 31 - Slide

PV in de verleden tijd
Ik ... (praten) gisteren met mijn opa en oma. 
Enkelvoud: ik-vorm + te
Ik praatte gisteren met mijn opa en oma. 

Mijn opa en oma ... (praten) gisteren met mij. 
Meervoud: ik-vorm + ten
Mijn opa en oma praatten gisteren met mij. 

Slide 32 - Slide

We ... (knippen) vorige week de haren van onze hond.
A
Knipte
B
Knipten

Slide 33 - Quiz

... (Gebruiken) jij vorige week mijn schaar daarvoor?
A
Gebruikte
B
Gebruikten

Slide 34 - Quiz

Aan de slag

Maak opdracht 1 en 2 van taal

Slide 35 - Slide