Yuverta

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijke en bezittelijk voornaamwoord

Op je tafel:
- Leesboek
- Nederlands boek blz. 210-211
- Schrift en pen
- Ipad(dicht!)
timer
2:00
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Persoonlijke en bezittelijk voornaamwoord

Op je tafel:
- Leesboek
- Nederlands boek blz. 210-211
- Schrift en pen
- Ipad(dicht!)
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen? 
- Stillezen 10 minuten 
-Nakijken
- Theorie
- Quiz
- Zelfstandig werken
- Afsluiting/huiswerk

Slide 2 - Slide


Stillezen 
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Opdracht 1
a Vlad heeft zijn koffer alvast klaargelegd. ja / nee
b Ik heb me afgevraagd waarom de toets zo slecht ging. ja / nee
c Yolan slikte haar kauwgompje per ongeluk door. ja / nee
d Zal ik jou morgen het huiswerk even laten zien? ja / nee
e Wil je mijn trui nog lenen? ja / nee
f Afgelopen week heb ik mij aangemeld voor een meeloopdag op het mbo. ja / nee
Opdracht 2



Slide 4 - Slide

Opdracht 2
a Zou je mij mijn jas even willen aangeven?
b Zou je die jas aan me willen geven?
c Zijn dat jouw vrienden?
d Zijn dat vrienden van jou?
e Is dit verhaaltje van je al in de schoolkrant geplaatst?
f Ik vond je verhaaltje heel erg leuk om te lezen.

Slide 5 - Slide

Opdracht 3
a hond – mij → 1. Dit is mijn hond. 2. Deze hond is van mij.
b fiets – jou → 1. Dit is jouw fiets. 2. Deze fiets is van jou.
c oplader – je → 1. Dit is jouw oplader. 2. Deze oplader is van jou.
d jas – me → 1. Dit is mijn jas. 2. Deze jas is van mij.



Slide 6 - Slide

Opdracht 4
 a Karel houdt van jou / je / mij / me.
b Ik heb geen idee waar mijn / jouw / je sleutels zijn gebleven.
c Wil jij mij / me die pen even aangeven?
d Hoe heb je jouw / je / mijn toets gemaakt?
e Wanneer zijn jouw / je / mijn ouders een weekendje weg?
f Ik heb me ziek gemeld, want ik voel me / mij helemaal niet lekker.

Slide 7 - Slide

Opdracht 5
Opdracht 5 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
In zin a is het 'geld' geen bezit van 'jou'. In zin b wel.
a Geef ik aan jou geld terug?
b Geef ik jouw geld terug?


Slide 8 - Slide

Opdracht 6
Opdracht 6 1 ja
2 me → mij
m'n →mijn
me → mijn
Opdracht 7 1 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
- Wat is je favoriete artiest?
- Wat is je favoriete Netflix-serie?
2, 3,4 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
Wat is jouw favoriete dier? Mijn favoriete dier is een hond.



Slide 9 - Slide

Opdracht 8
Jouw gezicht
Jouw gezicht
is jouw eigen weerbericht
als jij in de spiegel kijkt
kun jij jouw eigen bui zien hangen
Jan 't Lam


Slide 10 - Slide

Uitleg 
Je kunt naar personen, dieren of dingen verwijzen. Daarvoor gebruik je een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord.
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of ding:
Wij keken naar de hardloopwedstrijd.
Hij moet hier aan de lijn.
Ik heb het ingepakt.
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: jullie huis, onze klas, jouw jurk.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden staan altijd voor het bezit waar ze bij horen.

A
Deze bewering klopt.
B
Deze bewering klopt niet.

Slide 13 - Quiz

'Die gekke bril is van mij.'

'mij' is .....?
A
Een bezittelijk voornaamwoord
B
Een persoonlijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

mijn huis.
mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Wij hebben ons vergist.
wij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Zijn pen doet het niet.

Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 17 - Quiz

Zijn pen doet het niet.

Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Quiz

Ik snap het verschil tussen een persoonlijk voornaamwoord en een bezittelijk voornaamwoord
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Lijkt het JULLIE leuk om samen naar de film te gaan?
jullie is...?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 20 - Quiz

Die telefoon van JOU is zo lelijk.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 21 - Quiz

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 22 - Quiz

Op mijn school maakt iedereen een creatieve opdracht voor zijn leukste vak.

Mijn =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 23 - Quiz

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 24 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

ik =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quiz

't Is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

'm =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

Huiswerk
Blz. 210-211
Opdracht 1 t/m 6 

Klaar? Lezen maar!

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Link