This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
De stam van een werkwoord = de ik-vorm.
De stam van het werkwoord blijft altijd staan. (Net zoals de stam van een boom altijd blijft staan!)
ik stam Ik gooi
hij / zij / het stam+T Hij gooit
wij / jullie hele ww Wij gooien
ik = stam Ik teken
hij / zij / het = stam+T Hij tekenT
wij / jullie = hele ww Wij tekenEN
'je' achter het WW = stam Teken je?
ik stam Ik koop dus ook Ik vind het lekker
hij / zij / het stam+T Hij koopT dus ook Hij vindT het lekker
wij / jullie hele ww Wij kopen dus ook Wij vindEN het lekker
'je' achter het WW stam Koop je? dus ook Vind je het lekker?
Stam = hele ww -EN hele ww = gooien Stam = gooi
hele ww = roepen Stam = roep
hele ww = kopen Stam = koop