This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
3 Akg
3.1 Hoe betaal je?
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Lesdoelen 3.1
- Welke vormen van geld bestaan er?/waaarvoor je geld kunt gebruiken - Hoe betaal jij ermee? - welke voor- en nadelen hebben deze verschillende betaalvormen?
Slide 3 - Slide
Soorten geld
Geld op de bank waar je via je pinpas mee kunt betalen. Dus niet je geld op een spaarrekening.
(Giraal)
Munten & bankbiljetten
(Chartaal)
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Giraal geld
Als je geld opneemt bij een geldautomaat... - hoeveelheid giraal geld daalt - hoeveelheid chartaal geld stijgt
Slide 6 - Slide
Directe ruil
Je ruilt goederen en diensten voor andere goederen of diensten.
Slide 7 - Slide
Indirecte ruil
Je ruilt goederen en diensten voor geld.
Slide 8 - Slide
Creditcard
De creditcardmaatschappij schiet het geld voor. Pas aan het eind van de maand worden de betalingen van je rekening afgeschreven.
Slide 9 - Slide
Elektronisch betalen
Slide 10 - Slide
Saldo:
het bedrag dat op je bankrekening staat
DEB = debetsaldo:
het is een negatief saldo -> de bank heeft geld van jou te goed
CR = creditsaldo:
het is een positief saldo -> je hebt geld tegoed van de bank
Slide 11 - Slide
Creditsaldo
positief saldo
geld op je rekening
Debetsaldo
negatief saldo
geld tekort op je rekening
Slide 12 - Slide
Rekenafschrift
Vorige saldo €50
Ontvangen €20 +
Betaald €40 -
Nieuw saldo €30 → creditsaldo
Slide 13 - Slide
Welkom
Kom binnen
Telefoon in de (je) tas
Ga zitten
Pak je boeken
timer
3:00
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Op het rekeningoverzicht van Mariah staat dat zij een creditsaldo heeft van €523,80
Zij heeft in de vakantie €125 uitgegeven aan een winterjas en €99 aan nieuwe schoenen
Haar salaris is overgemaakt (€126,40)
Het abonnement van haar mobiele telefoon is afgeschreven (€25)
Bereken het nieuwe saldo op haar bankrekening en noteer of dit debet of credit is.
523,80 - 125 - 99 + 126,40 - 25 = 401,20
Haar nieuwe saldo is €401,20 credit
timer
5:00
Slide 16 - Slide
Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan
Slide 17 - Quiz
Wat is een voorbeeld van chartaal geld?
A
creditcard
B
bankpas
C
biljetten
D
pinpas
Slide 18 - Quiz
Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil
B
indirecte ruil
Slide 19 - Quiz
Welke 3 geldfuncties ken je?
Slide 20 - Open question
Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld
Slide 21 - Quiz
Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld
Slide 22 - Quiz
Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld
Slide 23 - Quiz
Wat heb je geleerd?
Slide 24 - Slide
Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld
Slide 25 - Quiz
Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld
Slide 26 - Quiz
Welke vormen van geld bestaan er?
Slide 27 - Open question
Hoe betaal jij ermee?
Slide 28 - Open question
welke voor- en nadelen hebben deze verschillende betaalvormen?
Slide 29 - Open question
Extra oefening
Slide 30 - Slide
1. Bekijk bladzijde 255(GL) 251 (KB) als je moeite hebt met het berekenen van een nieuw saldo.
2. Bekijk opdracht 1 t/m 3 op bladzijde 94 (GL) 92 (KB) van 'Rekenen' en maak diegene die jij lastig vindt.