relative pronouns

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 3

What are you going to do?

1. watch a video 
2. make some exercises  

www.engelsgemist.nl

een relative clause = bijzin

een stuk zin waarin je extra informatie geeft.

Je vertelt dus iets extra's over je onderwerp

Hij kocht een auto, die hij niet kon betalen

onderwerp

extra informatie

Er zijn drie verschillende relative pronouns :

who

which

that

1

who - extra informatie in de bijzin over een 

           persoon 

This is the man who built our house.

The girl who lives next door is very nice.

 A giant is someone who is very tall.

2

which - extra informatie in de bijzin over een

               dier of ding.

This is the dog which barks every night

There is the bridge which we have to cross.

3

that - gebruik je als het over personen, dieren of

           dingen gaat. 

This is the ring that I found yesterday.

Do you know the man that is speaking with Anne? 

DUS:

who/that

which/that

personen

ding/dier

An actress is a woman .......... plays in films or theatre plays.

1. who
2. which

Do you know the man ......... is speaking on the phone?

1. who
2. which

We ate the sweets ........... my mother had bought.

1. who
2. which

Twee soorten bijzinnen

!

bijzinnen, die alleen extra informatie geven, kun je weglaten.

bijzinnen die je nodig hebt om te begrijpen om wie/wat de hele zin gaat

1

2

1

soms is de extra informatie in de bijzin niet nodig

Dit stukje zin staat altijd tussen komma's

EN bij deze zinnen mag je nooit that gebruiken

vb

Claire loves to go to the beach

Claire, who is my friend, loves to go to the beach

vb

The car broke down yesterday

The car, which is new, broke down yesterday

2

Het stukje bijzin is noodzakelijk om te begrijpen over wie het gaat

het staat niet tussen komma's

EN je kunt wel that gebruiken

vb

vb

The student who sits in the back of the room asks a lot of questions. --> over welke student heb je het

The book that she read was important for her exam

--> over welk boek heb je het

Do you know the man........ is speaking with Anne?

1. who
2. who / that
3. who / that / niets

This is the ring ....... I found yesterday.

1. which
2. which/ that
3. which / that / niets

There is the bridge ...........we have to cross.

1. which
2. which / that
3. which / that / niets

Is this the woman ........ lost her purse?

1. who
2. who / that
3. who / that / niets

Heel netjes iets zeggen -->

                             dan zet je het voorzetsel voor in de zin

the house in which he used to live

vb

vb

The man to whom you wish to speak

whose

het wordt gebruikt als iets van iemand is: bezit

vb

He's a man whose opinion I respect

vb

A willow tree whose branches reached right to the ground

https:

https: