This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Nederlands
Klas 1D
Mw. Van den Heuvel
Slide 1 - Slide
Programma
1. Lesson Up
2. Oefentoets
3. Afsluiten
Slide 2 - Slide
Eens kijken wat jullie al weten.
Deze les gaan we theorie herhalen.
Slide 3 - Slide
We starten met 'onbekende woorden'.
Slide 4 - Slide
Sommige woorden hebben ongeveer dezelfde betekenis. Deze woorden noem je synoniemen. Zo is trottoir een synoniem van stoep.
Slide 5 - Slide
Zo zoek je een synoniem
Kijk of in dezelfde zin een synoniem staat. Zo niet, lees dan ook de zin voor het moeilijke woord en de zin erna. Bij een synoniem gaat het om één woord dat dezelfde betekenis heeft als het onbekende woord.
- Amin transpireert in de zon. Hij rent over het voetbalveld en zweet enorm.
Slide 6 - Slide
synoniemen
synoniemen zijn woorden met dezelfde betekenis.
Je kan ze door elkaar vervangen.
Sommige woorden hebben meer dan één synoniem.
goed - juist - correct
volmaakt - perfect
praten - communiceren
Slide 7 - Slide
Woorden die hetzelfde of bijna hetzelfde betekenen
Een woord of woordgroep waarmee een verband wordt aangegeven tussen twee alinea's, zinnen of deelzinnen
Synoniemen
Signaalwoord
Slide 8 - Drag question
Een synoniem is...
A
meerdere woorden die ongeveer hetzelfde betekenen
B
een woord met meerdere betekenissen
Slide 9 - Quiz
Zoek de synoniemen bij elkaar
afwezig
nadoen
aansteken
kwaad
absent
boos
besmetten
imiteren
Slide 10 - Drag question
Geef een synoniem van spieken.
Slide 11 - Mind map
Wat is een synoniem?
A
Een woord met ongeveer dezelfde betekenis
B
Een woord dat het tegenovergestelde betekent
C
Een moeilijk woord
D
Een uitdrukking
Slide 12 - Quiz
Sleep het juiste synoniem
naar het goede woord.
begrijpen
blessure
eenvoudig
gemakkelijk
snappen
verwonding
Slide 13 - Drag question
Een omschrijving zoeken
In een tekst kan ook een omschrijving van een moeilijk woord staan. Een omschrijving is een uitleg van een onbekend woord. Let op: bij een omschrijving worden meer woorden gebruikt en bij een synoniem wordt maar één woord gebruikt.
- Lotte houdt de waarheid hardnekkig vol, ze houdt vast aan wat ze gezegd heeft.
Slide 14 - Slide
Zo zoek je een omschrijving
Omschrijvingen staan vaak tussen haakjes of tussen komma’s in dezelfde zin of in de zin ervoor of erna:
- Hidde werkt in de akkerbouw, een vorm van landbouw, waar hij mais en suikerbieten kweekt.
Slide 15 - Slide
Wat is volgens jou een 'hoofdgedachte'?
Slide 16 - Open question
Theorie (hoofdgedachte)
Hoofdgedachte = het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.
Zo vind je een hoofdgedachte:
Onderwerp zoeken.
Wat is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt?
Combineer het onderwerp en de belangrijkste mededeling erover tot één zin.
Slide 17 - Slide
Theorie (hoofdgedachte)
Gebruik de titel, de inleiding en/of het slot om de hoofdgedachte te vinden.
Slide 18 - Slide
Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord
Slide 19 - Quiz
Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord
Slide 20 - Quiz
Waar zoek je in een tekst de hoofdgedachte?
A
Titel
B
Inleiding
C
Kern
D
Slot
Slide 21 - Quiz
DOEL:
WETEN WAT DE BEDOELING VAN EEN TEKST IS
=
DOEL VAN EEN TEKST HERKENNEN
Slide 22 - Slide
De schrijver wil zijn mening geven. DOEL?
A
instrueren
B
overtuigen
C
informeren
D
overhalen/activeren
Slide 23 - Quiz
De schrijver legt uit hoe je iets moet doen. DOEL?
A
amuseren
B
instrueren
C
informeren
D
overtuigen
Slide 24 - Quiz
De schrijver wil dat je iets te weten komt. DOEL?
A
informeren
B
overtuigen
C
overhalen/activeren
D
instrueren
Slide 25 - Quiz
Super gedaan!
Dan gaan we nu aan de slag met de oefentoets.
Deze maak je deze les, of thuis, zodat we deze met elkaar kunnen bespreken volgende week.
Slide 26 - Slide
Huiswerk
Voor dinsdag 8 november:
Oefentoets af!
Je hebt de oefentoets op je iPad gemaakt en de theorie gelezen en de filmpjes bekeken.