Yuverta

Voorbereiding H4 Leestoets 3D K en GL

Wat ga je leren?
Doel van de schrijver + tekstverband en signaalwoorden:
  1. Je weet wat het woord tekstverband betekend.
  2. Je weet wat het woord signaalwoord betekend.
  3. Je kunt in een tekst signaalwoorden aanwijzen.
  4. Je herkent dankzij signaalwoorden verschillende tekstverbanden

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat ga je leren?
Doel van de schrijver + tekstverband en signaalwoorden:
  1. Je weet wat het woord tekstverband betekend.
  2. Je weet wat het woord signaalwoord betekend.
  3. Je kunt in een tekst signaalwoorden aanwijzen.
  4. Je herkent dankzij signaalwoorden verschillende tekstverbanden

Slide 1 - Slide

Sleep het doel van de tekst naar het voorbeeld van een tekstsoort die hierbij hoort. 
Informatie geven
Leren of uitleggen
Iets laten doen
Zijn mening geven
Amuseren

Slide 2 - Drag question

Slide 3 - Video

Instructie schrijven
Wat is een instructie?
Wat valt je op aan deze instructie?


Beantwoord nu de volgende slide.

Slide 4 - Slide

Doel van instructie?
A
vermaken
B
informatie hoe je iets moet doen (activeren)
C
leren
D
mening geven

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Video

Slide 7 - Slide


 Welk woord hoort op het stippellijntje?
 In een tekst zijn er ...... tussen woorden,  
 zinnen en alinea’s.
 

 Vraag 1
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels

Slide 8 - Quiz


 Hoe noem je woorden die wijzen op een 
 verband tussen zinnen of alinea’s?
 Vraag 2
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen

Slide 9 - Quiz


 Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
 Vraag 3
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 10 - Quiz


 Wat is een voorbeeld van een  tekstverband? (meerder antwoorden mogelijk)
 Vraag 4 
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
oorzaak-gevolg

Slide 11 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
 Vraag 5 
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 12 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
 Vraag 6
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 13 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
 Vraag 7
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 14 - Quiz


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
 Vraag 8
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 15 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 9 
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 16 - Quiz

0Opdracht 1: Lees goed oor zodat je volgende 2 slides kunt beantwoord m.b.t. signaalwoorden

Slide 17 - Slide

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 18 - Drag question

Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 19 - Drag question

Slide 20 - Slide

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 21 - Slide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 22 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 23 - Quiz


 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

Slide 24 - Open question


  Op welk tekstverband dat begint met een R wijst het signaalwoord omdat?

Slide 25 - Open question

 Opdracht 3

Slide 26 - Slide


 Welk signaalwoord dat   
  eindigt op een S hoort op 
  het laatste stippellijntje?

Slide 27 - Open question


  Op welk tekstverband wijst
  het signaalwoord dus?
A
opsomming
B
oorzaak-gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 28 - Quiz

 Opdracht 5

Slide 29 - Slide


 Welk signaalwoord dat wijst o
 het tekstverband oorzaak-gevolg 
 staat in zowel zin 4 als 7?

Slide 30 - Open question


“Wanneer het volle maan is  
 en de maan het  dichtst bij  
 de aarde staat ...” Van welk  
 tekstverband is hier sprake? 
A
volgorde in tijd
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Slide

Heb je een vraag of opmerking over deze LessonUp-les? 
Mail naar r.jonker@tendercollege.nl.

Slide 33 - Slide