Yuverta

Taalverzorging H1 persoonsvorm en onderwerp

 Het onderwerp
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 Het onderwerp

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Ik weet hoe ik het onderwerp in een zin kan vinden
Ik kan het onderwerp in een zin vinden
Ik weet wat de persoonsvorm is en hoe ik deze kan vinden

Slide 2 - Slide

Lezen
H4 

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm
  • Wat voor woord is de persoonsvorm?
  • Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 4 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

Jantien won gisteren de gouden medaille.
A
Jantien
B
won
C
gisteren
D
de gouden medaille

Slide 5 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Fiets jij elke ochtend naar school?
A
Fiets
B
jij
C
elke ochtend
D
naar school

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Wie heeft alle pepernoten opgegeten?
A
Wie
B
heeft
C
alle pepernoten
D
opgegeten

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Wanneer ben jij jarig?
A
Wanneer
B
ben
C
jij
D
jarig

Slide 8 - Quiz

De oma fietst.

Slide 9 - Slide

De kinderen bakken koekjes.

Slide 10 - Slide

De boom groeit.

Slide 11 - Slide

Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / WAT + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 12 - Slide

Voorbeeld
  • De jongen gaat naar school
  • De persoonsvorm = gaat


  • Wie/wat + pv = onderwerp --> Wie/wat + gaat
  • Wie gaat (naar school?)


  • Onderwerp = de jongen

Slide 13 - Slide

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Voetbal is ook een sport voor meisjes.
A
Voetbal
B
is
C
een sport
D
voor meisjes

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 18 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 19 - Open question

Aan de slag
- Maken: blz. 34-35  
Start 1 t/m 4 

Slide 20 - Slide