Yuverta

H10 werktuigen

H10 werktuigen
1 / 59
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 59 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

H10 werktuigen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

10.1 Krachten

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

10.1 leerdoelen
  • Je kunt de uitwerkingen van een kracht benoemen.
  • Je kunt verschillende soorten krachten herkennen.
  • Je kunt de werking en toepassing van verschillende soorten krachten beschrijven.
  • Je kunt drie onderdelen van een krachtpijl benoemen.
  • Je kunt de grootte van een kracht berekenen met een formule.
  • Je kunt een kracht tekenen door gebruik te maken van een formule.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

De uitwerking van een kracht
  • Een kracht kan de snelheid veranderen.

  •  Een kracht kan de richting veranderen.


  • Een kracht kan de vorm veranderen. 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Soorten krachten
  • Spierkracht -> de kracht die je gebruikt om iets uit te rekken of weg te duwen 

  • Veerkracht -> Ontstaat als je veerachtig materiaal indrukt. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Soorten krachten
  • Spankracht -> De kracht die aanwezig is in een strakgespannen touw, kabel of ketting.
  • Wrijvingskracht -> Ontstaat als twee oppervlakten over elkaar schuiven. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Soorten krachten
  • Magnetische kracht -> Kracht die een magneet uitoefent op een andere magneet, ijzer, staal en nikkel.

  • Elektrische kracht -> Kracht die een elektrisch geladen voorwerp uitoefent doordat het geladen is. 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Soorten krachten
Zwaartekracht ->

Kracht waarmee de aarde aan je trekt en aan alles om je heen.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Video

This item has no instructions

Krachten tekenen
Grootte
richting 
aangrijpingspunt
Schaal

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Krachtenschaal
  • 1 cm = 100 N
  • Hoe groot is de zwaartekracht van de man?

Slide 11 - Slide

7,8 cm x 100 = 780 N

Slide 12 - Video

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

10.2 Krachten meten

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

10.2 Leerdoelen
10.2.1 Je kunt apparaten benoemen waarmee je krachten kunt meten.
10.2.2 Je kunt een krachtmeter aflezen.
10.2.3 Je kunt berekeningen maken met massa en zwaartekracht.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Spiraalmeter
Hoe meer blokjes je aan de veer hangt --> Hoe groter de uitrekking is. 

De uitrekking is X. Van de Nulstand tot dat hij is uitgerekt. 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Krachtmeter
  • Krachten meet je met een krachtmeter.
  • In een krachtmeter zit een veer. 

Wie heeft de sterkste veer?

Slide 27 - Slide

De meest rechter veer is het sterkst, dit komt doordat deze een groter met bereik heeft. 
Hoe meet je een kracht?
  • Deze houd je verticaal 
  • De kracht meter niet bewegen
  • De krachtmeter aflezen met je ogen op de hoogte van de aanwijsstreep.

Slide 28 - Slide

Bij deze dia krijg je een demo van de docent over het meten met een veerunster. 
Krachtsensor
Ook wel een digitale krachtmeter

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Zwaartekracht
Kracht geef je aan met de letter '𝐹' (Force). 
De eenheid is Newton (N). 

Zwaartekracht (𝐹𝑧):
De kracht waarmee de aarde aan alle voorwerpen trekt. 
De zwaartekracht teken je altijd naar beneden.

𝑍𝑤𝑎𝑎𝑟𝑡𝑒𝑘𝑟𝑎𝑐ℎ𝑡=𝑚𝑎𝑠𝑠𝑎 𝑥 10




Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Massa uitrekenen
Een weegschaal is een krachtmeter. De weegschaal zet zwaartekracht (N) om in kg



massa = zwaartekracht : 10

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
opdracht 1 t/m 23
bladzijde 25 t/m 35

-> Zodra iedereen gemaakt heeft komen de antwoorder erbij

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Hier komen later de antwoorden van 10.2

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

10.3 Hefbomen

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

10.3 leerdoelen
10.3.1 Je kunt voorbeelden noemen van hefbomen.
10.3.2 Je kunt van een hefboom het draaipunt, de werkarm en de lastarm benoemen.
10.3.3 Je kunt uitleggen hoe een hefboom de kracht vergroot.
10.3.4 Je kunt de krachtvergroting berekenen van een hefboom.
10.3.5 Je kunt soorten hefbomen van elkaar onderscheiden.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Kracht vergroten

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Kracht vergroten
  • Om je kracht te vergroten gebruik je een werktuig.
  • Met een breekijzer kun je meer kracht zetten dan met je blote handen. 
  • Die kracht is wel twintig keer groter.
  • Deze kracht noem je de werkkracht. 

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Kracht vergroten
Een hefboom heeft een lange arm en een korte arm.
  • Om je kracht te vergroten gebruik je een werktuig.
  • De plank is hier een hefboom
  • De hefboom heeft een lange arm, een korte arm en een draaipunt
  • Op de lange arm oefent Rodney een kracht uit. 
  • Deze kracht noem je de werkkracht. 

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Kracht vergroten
Een hefboom heeft een lange arm en een korte arm.
  • De lange arm is de afstand tussen het werkpunt en het draaipunt. 
  • Deze afstand noem je de werkarm

  • De korte arm is de afstand tussen het lastpunt en het draaipunt. 
  • Deze afstand noem je de lastarm.

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Krachtvergroting berekenen
Een band uit een velg lichten.
  • Hij gebruikt een bandenlichter als hefboom. 
  • Door de bandenlichter kan hij meer     kracht uitoefenen op de band (afb 5). 
  • De bandenlichter draait op de velg. 
  • Dat is het draaipunt (P). 
  • De fietsenmaker duwt op het     krachtpunt.
  • Bij hefbomen zorg je ervoor dat de werkarm groot is en de lastarm klein.

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Krachtvergroting berekenen
Een band uit een velg lichten.
  • De krachtvergroting bereken je met   de formule:
  • krachtvergroting = werkarm : lastarm

  • Weet je hoe groot de werkkracht is, dan kun je uitrekenen hoe groot de last is met de formule:
  • last = werkkracht × krachtvergroting



Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeldopdracht 1
Met de bandenlichter in afbeelding 5 vergroot je je spierkracht.
Bereken hoeveel keer de werkkracht wordt vergroot.

gegevens:
werkarm = 8 cm
lastarm = 1 cm

gevraagd:
krachtvergroting = ?



  • Uitwerking
  • krachtvergroting = werkarm : lastarm
  • krachtvergroting = 8 : 1 = 8
  • De werkkracht wordt dus 8× vergroot.

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeldopdracht 2
Een fietsenmaker duwt met een kracht van 110 N tegen de bandenlichter in afbeelding 5. Bereken hoe groot de last is.



gegevens:
werkkracht = 110 N
krachtvergroting = 8

gevraagd:
last = ?

  • Uitwerking
  • last = werkkracht × krachtvergroting
  • last = 110 × 8 = 880 N
  • De last is dus 880 N.

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Dubbele hefbomen
Een bandenlichter, koevoet en een steeksleutel zijn voorbeelden van een enkele hefboom.

Tangen en scharen bestaan uit twee 
hefbomen die om hetzelfde draaipunt             
draaien. 
Dubbele hefboom: 
     de ene hefboom is oranje, de andere is blauw.
De beide hefbomen draaien 
rond de rode stip: het draaipunt.

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Hefbomen met het draaipunt aan het uiteinde
  • Bij veel hefbomen ligt het draaipunt   tussen  de werkkracht en de last. 
  • Maar er zijn ook hefbomen waarbij het     draaipunt aan het uiteinde zit.
  • Dat zie je bij de notenkraker.
  • De last ligt hier tussen de werkkracht en   het draaipunt (P).

  • krachtvergroting = werkarm : lastarm

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeldopdracht 3
Met de notenkraker in afb 8 vergroot je je spierkracht.
Bereken hoeveel keer de werkkracht vergroot wordt.
gegevens
werkarm = 15 cm
lastarm = 6 cm
gevraagd
krachtvergroting = ?


Uitwerking:
  • krachtvergroting = werkarm : lastarm
  • krachtvergroting = 15 : 6 = 2,5
  • De werkkracht wordt dus 2,5× vergroot.

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
Opdracht 1 t/m 15 


Slide 47 - Slide

This item has no instructions

10.4 Katrollen en takels
10.4.1 Je kunt het verschil tussen een vaste katrol en een losse katrol beschrijven.
10.4.2 Je kunt vaste en losse katrollen herkennen in toepassingen.
10.4.3 Je kunt uitleggen hoe de kracht bij een takel wordt verminderd.
10.4.4 Je kunt berekenen hoeveel touw je bij een takel moet inhalen.

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

Vaste katrol


Een vaste katrol draait de kracht om. 

Je herkent een vaste katrol aan het feit dat hij VAST zit.


Slide 49 - Slide

This item has no instructions

De losse katrol
  • Een losse katrol maakt ons sterker.
  • De last wordt verdeeld over het aantal touwen waaraan de katrol hangt.

Slide 50 - Slide

This item has no instructions

Takel
Een takel bestaat uit een vaste katrol met een losse katrol

Als je takel bestaat uit 2 katrollen dan hoef je maar de helft van de kracht te gebruiken om de doos omhoog te houden. 

Slide 51 - Slide

This item has no instructions

Takel met 3 katrollen
Een takel met 3 katrollen zorgt ervoor dat de kracht die jij moet gebruiken 3 keer zo klein word. 

De doos van 600 N kan je dus optillen met een kracht van 200 N

Slide 52 - Slide

Voor takels geldt dus:
Als een voorwerp aan 2 stukken touw hangt, heb je 2× zo weinig kracht nodig, maar moet je wel 2× zo veel touw inhalen.
Als een voorwerp aan 3 stukken touw hangt, heb je 3× zo weinig kracht nodig, maar moet je wel 3× zo veel touw inhalen.
Enzovoort.
Huiswerk 10.4 Katrollen
opdracht 1 t/m 11, blz 55 t/m 64

Slide 53 - Slide

This item has no instructions

10.5 Druk
10.5.1 Je kunt beschrijven hoe de druk op een ondergrond verandert als de kracht van grootte verandert.
10.5.2 Je kunt beschrijven hoe de druk op een ondergrond verandert als de oppervlakte van grootte verandert.
10.5.3 Je kunt de druk berekenen van een voorwerp op een ondergrond.
Door de zwaartekracht oefenen voorwerpen druk uit op de ondergrond. Hoe kleiner de oppervlakte, hoe groter de druk.

Slide 54 - Slide

This item has no instructions

Druk
Krachten kun je verdelen.

Slide 55 - Slide

This item has no instructions

Slide 56 - Slide

Deze graaf machine zakt niet weg doordat hij hele grote banden heeft. Hierdoor is het oppervlakte erg groot en word de kracht goed verdeeld. 
kracht verdelen
Je kan druk uitrekenen met de volgende formule

druk = kracht : oppervlakte

druk is in N/cm3

Slide 57 - Slide

This item has no instructions

De druk vergroten
Door de oppervlakte zo klein mogelijk te maken kun je de druk vergroten.

 Denk bijvoorbeeld aan het snijvlak van een mes, de bek van een nijptang, een punt van een injectienaald. 
Een injectienaald dringt gemakkelijk de huid in.
Dus hoe kleiner het oppervlak hoe groter de druk is..

Slide 58 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk maken
opdracht 1 t/m 13, bladzijde 67 t/m 73

Slide 59 - Slide

This item has no instructions