This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Rekenles thema 5
BG22
Slide 1 - Slide
A
10.158
B
10,158
C
10
D
11
Slide 2 - Quiz
A
€ 25,00
B
€ 50,00
C
€ 35,00
D
€ 60,00
Slide 3 - Quiz
De webwinkel doet een onderzoek naar zijn klanten.
Ongeveer driekwart van de klanten is tevreden.
Welk percentage hoort bij de zin?
A
75%
B
90%
C
20%
D
50%
Slide 4 - Quiz
De webwinkel doet een onderzoek naar zijn klanten.
Ongeveer een vijfde van de klanten kiest een andere winkel.
Welk percentage hoort bij de zin?
A
75%
B
90%
C
20%
D
50%
Slide 5 - Quiz
De webwinkel doet een onderzoek naar zijn klanten.
Ongeveer negen tiende van alle klanten is boven de 21 jaar.
Welk percentage hoort bij de zin?
A
75%
B
90%
C
20%
D
50%
Slide 6 - Quiz
De webwinkel doet een onderzoek naar zijn klanten.
Van alle klanten is ongeveer de helft tussen 35 en 59 jaar.
Welk percentage hoort bij de zin?
A
75%
B
90%
C
20%
D
50%
Slide 7 - Quiz
In het derde jaar van de mbo-opleiding ‘verzorging’ is 25% van de studenten man.
Hoeveelste deel van het aantal studenten is dat?
A
1 op de 2
B
1 op de 3
C
1 op de 4
D
1 op de 5
Slide 8 - Quiz
Je doet met een vriendengroep mee aan een pub quiz.
Jullie hadden 30 van de 60 vragen goed.
Kies het juiste antwoord.
A
Dat is minder dan 75%
B
Dat is meer dan 75%
C
Dat is minder dan 50%
D
Dat is meer dan 50%
Slide 9 - Quiz
Je doet met een vriendengroep mee aan een pub quiz.
De winnaars hadden 20 van de 60 vragen fout.
Kies het juiste antwoord.
A
Dat is minder dan 30%
B
Dat is meer dan 40%
C
Dat is minder dan 50%
D
Dat is meer dan 50%
Slide 10 - Quiz
Je doet met een vriendengroep mee aan een pub quiz.
een vijfde deel van de vragen was een rekenvraag.
Kies het juiste antwoord.
A
Dat is meer dan 20%
B
Dat is meer dan 15%
C
Dat is meer dan 25%
D
Dat is minder dan 15%
Slide 11 - Quiz
A
0,004
B
0,005
C
210
D
2,1
Slide 12 - Quiz
Je auto rijdt 1 op 16. Dat betekent dat je met 1 liter 16 km kunt rijden.
Hoeveel brandstof heb je nodig voor 640 km?
A
40 l
B
640 l
C
0,025 l
D
25 l
Slide 13 - Quiz
In de afbeelding zie je een auto van de voorkant.
Hoe ziet deze auto er van de achterkant uit?
A B C
A
auto A
B
auto B
C
auto C
D
geen van de auto's
Slide 14 - Quiz
Welke kast hoort bij de werktekening?
A
linker
B
middelste
C
rechter
D
geen
Slide 15 - Quiz
Dit model is 160 keer zo klein als de echte locomotief. lengte model is 20 cm, lengte werkelijk 3200 cm. hoogte model is 3 cm.
Bereken hoe hoog de trein in werkelijkheid is.
A
1066 cm
B
1067 cm
C
53 cm
D
480 cm
Slide 16 - Quiz
Dit speelgoed vliegtuig van 6 cm is 1000 kleiner dan het echte vliegtuig.
Hoe groot is het echte vliegtuig?
A
6 m
B
60 m
C
600 m
D
6000 m
Slide 17 - Quiz
De grens van een land.
Welke eenheid gebruik je? Kies de meest logische
A
km
B
m
C
liter
D
cm2
Slide 18 - Quiz
De oppervlakte van een vel papier.
Welke eenheid gebruik je? Kies de meest logische
A
m
B
m3
C
cm
D
cm2
Slide 19 - Quiz
De oppervlakte van een tennisbaan.
Welke eenheid gebruik je? Kies de meest logische
A
m
B
m3
C
m2
D
cm2
Slide 20 - Quiz
De omtrek van een huis.
Welke eenheid gebruik je? Kies de meest logische
A
m
B
m2
C
m3
D
liter
Slide 21 - Quiz
Olie in de frituur.
Welke eenheid gebruik je? Kies de meest logische
A
m
B
m2
C
m3
D
liter
Slide 22 - Quiz
Water in een zwembad.
Welke eenheid gebruik je? Kies de meest logische
A
m
B
m2
C
m3
D
cm3
Slide 23 - Quiz
Nick maakt beelden van ijs. Hij gaat naar de leverancier voor een blok ijs. Hij kan kiezen uit 3 blokken. Nick wil een zo groot mogelijk blok ijs kopen, dus met de grootste inhoud ijs.