Yuverta

H3-4 en 5-6 Basis en Kader

Oefenvragen 3-4 en 5-6
25 minuten lesson up
20 minuten bespreken vragen stof
Doe serieus mee
Alleen op je laptop
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefenvragen 3-4 en 5-6
25 minuten lesson up
20 minuten bespreken vragen stof
Doe serieus mee
Alleen op je laptop

Slide 1 - Slide

Wat is een voorbeeld van ongeschoold werk?
A
Een aannemer zoekt een timmerman.
B
Een magazijn zoekt een vorkheftruckchauffeur.
C
Een museum zoekt een receptionist.
D
Een winkel zoekt een schoonmaker.

Slide 2 - Quiz

Het UWV kan
A
je WW-uitkering regelen en kan je helpen aan een baan.
B
niet zoveel.
C
je ontslaan als je daar niet werkt.
D
iets met bowlingballen.

Slide 3 - Quiz

De arbeidsmarkt is ......
A
de vraag naar arbeid
B
de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid
C
het aanbod van arbeid
D
een markt waar je naar toe kan

Slide 4 - Quiz

Marlou gaat met een vriendin op
vakantie. Ze sluiten een reisverzekering af. Die kost
€ 1,10 per persoon per dag. Ze gaan 15 dagen met
vakantie.
Bereken hoeveel premie ze in TOTAAL betalen.
A
Premie: € 16,50
B
Premie: € 2,20
C
Premie: € 33,00
D
Premie: € 16,10

Slide 5 - Quiz

Kredietkosten berekenen:
Je leent € 15.000, met een termijnbedrag van € 380,93 per maand. Je betaalt de lening terug in 48 maanden. Hoeveel zijn je kredietkosten. Laat een berekening zien.

Slide 6 - Open question

Lisa heeft een reisverzekering. Tijdens haar reis wordt haar koffer gestolen. Ze heeft een schade van €500. Haar eigen risico is €100. Welk bedrag wordt vergoed?
A
€100
B
€500
C
€400
D
€600

Slide 7 - Quiz

Welke spaarmotieven waren er ook al weer?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor rente
D
Alle antwoorden zijn correct

Slide 8 - Quiz

Wie is de verzekerde?
A
De verzekeringsmaatschappij
B
Degene die zich verzekert

Slide 9 - Quiz

Kredietkosten zijn….
A
Het geld dat je leent
B
De rente die je betaald over de lening

Slide 10 - Quiz

Eén van de zaken waar rekening mee gehouden moet worden als je gaat sparen is de inflatie.
In 2016 bedraagt de inflatie 1,5%. Op een internetspaarrekening
wordt in hetzelfde jaar gemiddeld 2,5% rente vergoed.
Hoeveel verdien ik nu echt aan rente?
A
1%
B
1,5%
C
2,5%
D
4%

Slide 11 - Quiz

Mevrouw van Riel erft € 20.000 van een oud tante. Ze zet het op de bank tegen een rente vergoeding van 1,75%. Hoeveel rente krijgt ze aan het einde van het jaar
A
€ 300
B
€ 400
C
€ 250
D
€ 350

Slide 12 - Quiz

Wat is ' rood staan' ?
A
minder dan 0 euro op jouw rekening
B
meer dan 0 euro op jouw rekening

Slide 13 - Quiz

Dennis sluit voor zijn nieuwe auto een verzekering af. De brutopremie hiervan is € 950. Hij heeft al 1 schadevrij jaar opgebouwd.

Bereken de nettopremie van Dennis
A
€ 427,50
B
€ 522,50
C
€ 322
D
€ 628

Slide 14 - Quiz

De premie van je zerzekering is €50. De poliskosten zijn €8 en de assurantiebelasting is 21%. Wat zijn de verzekeringskosten?
A
58
B
12,18
C
10,50
D
70,18

Slide 15 - Quiz

Verzekerde waarde € 20.000,-. Werkelijke waarde € 24.000,-. Schade € 1.800,-.
Hoeveel is de schade uitkering?
A
€ 0,-
B
€ 1.500,-
C
€ 1.800,-
D
€ 2.100,-

Slide 16 - Quiz

De hoogte van de premie die je voor een motorvoertuigen verzekering moet betalen is afhankelijk van een aantal dingen. Welk antwoord is niet van invloed op de hoogte van de premie?
A
Leeftijd
B
Regio waar je woont
C
Hoogte van het eigen risico
D
Hoe lang je al je rijbewijs hebt

Slide 17 - Quiz


a) Hoeveel premie betaal je bij A en B als je per jaar betaald?

b) Per jaar betalen is goedkoper. Je kiest toch voor maandbetaling. Wat kan daarvoor een goede reden zijn?
A
a) € 1.027,32 en € 1.443,72 b) Het maakt je niet zoveel uit.
B
a) € 1.006,77 en € 1.443,72 b) Je hebt niet zoveel geld om ineens het jaarbedrag te betalen.
C
a) € 1.006,77 en € 1.414,85 b) Je hebt niet zoveel geld om ineens het jaarbedrag te betalen.
D
a) € 1.027,32 en € 1.414,85 b) Het maakt je niet zoveel uit.

Slide 18 - Quiz

Hoe bereken je een stijging of daling in procenten?
A
(nieuw) : oud x 100
B
100 : (nieuw-oud) x oud
C
Deel : geheel x 100
D
(nieuw-oud) : oud x 100

Slide 19 - Quiz

Moet iemand van 18 evenveel premie betalen als iemand van 45. Met 25 schadevrije jaren?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Het aanbod van arbeid bestaat uit?
A
Bedrijven en overheden
B
werknemers
C
werknemers, werkzoekenden
D
Vacatures, werklozen en zelfstandigen

Slide 21 - Quiz

wat is een CAO
A
een ziektekosten verzekering
B
een wettelijke afspraak over arbeidsvoorwaarden
C
een spaarregeling voor werknemers

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide