Paragraaf 2.3 theorie

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Nakijken paragraaf 2.1 en 2.2

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Wat is geen vorm van inkomen?
A
Bezit
B
Loon
C
Lenen
D
Overdracht

Slide 10 - Quiz

Dagelijkse uitgaven zijn:
A
uitgaven van een huishouden en de kosten die regelmatig terug keren
B
gewone uitgaven voor boodschappen die je betaald van huishoudgeld
C
uitgaven die je niet zo vaak doet of waar je voor moet sparen

Slide 11 - Quiz

Inkomen in natura valt onder ...
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit overdracht
C
Inkomen uit bezit
D
Overheidsinkomen

Slide 12 - Quiz

Overdrachtsinkomens maken de inkomensverschillen..
A
kleiner
B
groter
C
maakt geen verschil

Slide 13 - Quiz

Wat is GEEN incidentele uitgave?
A
Vakantie
B
Verzekering
C
Wasmachine
D
Nieuwe telefoon

Slide 14 - Quiz

Wat voor uitgaven is een wasmachine?
A
Vaste lasten
B
Dagelijkse uitgaven
C
Incidentele uitgaven

Slide 15 - Quiz

Een begroting is voor
A
voor de afgelopen maand
B
Voor de komende maand
C
voor nu

Slide 16 - Quiz

Er bestaan verschillende soorten inkomens. Wat betekent inkomen uit arbeid?
A
Je hebt bezittingen waar je geld mee verdient
B
je krijgt geld zonder daar een tegenprestatie voor te leveren
C
Je wordt beloond voor het werk dat je doet
D
Je wordt beloond voor ondernemerschap

Slide 17 - Quiz

Wat is een begroting?
A
een overzicht van uitgaven
B
overzicht van inkomsten
C
het op elkaar afstemmen van uitgaven en inkomsten
D
overzicht van verwachte uitgaven en inkomsten

Slide 18 - Quiz

Welke soort uitgaven zijn de uitgaven voor het repareren van je fiets?
A
Incidentele uitgaven
B
Dagelijkse uitgaven
C
Kleine uitgaven
D
Vaste lasten

Slide 19 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van oorzaken voor inkomensverschillen
A
Leeftijd en ervaring
B
Opleiding en scholing
C
Verantwoordelijkheid
D
Normen en waarden

Slide 20 - Quiz

Wat is budgetteren?
A
Inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen
B
een (financieel) plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven

Slide 21 - Quiz