What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
โน
Return to search
vnw en meervoud op -s
Klas 1
1 / 27
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
27 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Klas 1
Slide 1 - Slide
Hoe gaat het vandaag?
๐
๐
๐
๐
๐
Slide 2 - Poll
WELKOM
huiswerk bespreken
afronding vnw
oefenen vnw
uitleg spelling: meervoud op -s
huiswerk maandag 1 feb
Slide 3 - Slide
Hoofdstuk 3
- Woordenschat: woorden + zoek een voorbeeld
- Grammatica zinsdelen: werkwoordelijk gezegde
- Grammatica woordsoorten: zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
- Spelling: meervouden op -en
- Spelling werkwoorden: de verleden tijd van sterke werkwoorden
Hoofdstuk 4
- Woordenschat: woorden + zoek een tegenstelling
- Grammatica zinsdelen: lijdend voorwerp
- Grammatica woordsoorten: aanwijzend en vragen voornaamwoord
- Spelling: meervouden op -s
- Spelling werkwoorden: voltooid en onvoltooid deelwoord
10 februari: toets
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Welke woordsoorten ken je?
Slide 6 - Mind map
Lidwoorden
Onbepaald (olw)
Een
Bepaald (blw)
De
Het
Slide 7 - Slide
Welk antwoord is een onbepaald lidwoord?
A
de
B
een
C
het
D
die
Slide 8 - Quiz
Zelfstandige naamwoorden
Mensen, dieren, planten dingen:
Jip, hond, tulp, stoel, biljartbal
Eigennamen:
Haren, Feyenoord, Albert Heijn
Enkelvoud en meervoud:
mens-mensen
Verkleinwoord
: huis-huisje
De, het of een ervoor
: de kat, het fietspad, een schoolgebouw
Slide 9 - Slide
Welk woord is geen zelfstandig naamwoord?
A
hout
B
fiets
C
aardig
D
Amsterdam
Slide 10 - Quiz
Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord:
- meestal vรณรณr, soms nรก het zelfstandig naamwoord
- korte en lange vorm (mooi - mooie)
- trappen van vergelijking (mooi - mooier - mooist)
De
mooie
film.
Die film is
mooi
en heel erg
beroemd
!
Slide 11 - Slide
In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
De jongen lacht om haar grapjes.
B
De koe rent door de wei
C
Morgen ga ik fietsen met Jan
D
Die houten stoel lijkt me niet zo stevig!
Slide 12 - Quiz
Werkwoorden
Zelfstandig werkwoord (zww)
Het zww geeft aan wat het onderwerp doet, meemaakt of wat er gebeurt.
In een zin staat maar รฉรฉn zww
Staat er in de zin maar รฉรฉn werkwoord? Dan is dat een zww!
Hulpwerkwoord (hww)
Een hww komt alleen voor in een zin met meer dan รฉรฉn werkwoord.
Helpt om het gezegde te maken!
Staat meestal vooraan in de zin.
Slide 13 - Slide
Wat is het zww?
Je moet echt een keer naar dat feest komen!
A
komen
B
moet
C
naar
D
je
Slide 14 - Quiz
Wat is het zww?
Ik wil ooit een keer parachutesprinten!
A
ooit
B
wil
C
keer
D
parachutespringen
Slide 15 - Quiz
Wat is het hww?
Ik wil ooit een keer parachutesprinten!
A
ooit
B
wil
C
keer
D
parachutespringen
Slide 16 - Quiz
Waar of niet waar?
Een zelfstandig werkwoord heeft altijd een hulpwerkwoord nodig.
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quiz
Aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw)
Wijst een mens, dier of ding aan!
kan voor een zn staan
kan alleen staan
deze
die
dat
dit
zulk(e)
zo'n
dergelijk(e)
zelf
hetzelfde
dezelfde
Slide 18 - Slide
Vragende voornaamwoorden (vr.vnw)
wie
wat
welk(e)
wat voor (een)
! Meestal aan het begin van een vraag !
! Soms aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag !
Begin van een vraag: '
Wie
van jullie haalt de boeken?'
Aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag: 'Zij vroeg
wie
van jullie de boeken straks pakt.'
Wie
en
wat
zijn
geen
vragend voornaamwoord al ze terugverwijzen naar een eerder genoemd woord.
Woorden als
waar, waarheen, wanneer
en
hoe
zijn
geen
vragende voornaamwoorden.
Slide 19 - Slide
Wat is het vr.vnw?
Weet je al welk boek je gaat lezen?
A
weet
B
je
C
welk
D
al
Slide 20 - Quiz
Wat is het aanw.vnw?
Ik weet niet of ik dit boek leuk vind.
A
weet
B
niet
C
vind
D
dit
Slide 21 - Quiz
Wat is het aanw.vnw?
Lees je nou alweer hetzelfde boek?
A
lees
B
nou
C
hetzelfde
D
alweer
Slide 22 - Quiz
Snap je wat een aanwijzend en vragend voornaamwoord is?
A
ja
B
nog niet
Slide 23 - Quiz
Slide 24 - Slide
https:
Slide 25 - Link
Spelling: Meervoud op -s (blz. 130 en 131)
Startopdracht + opdr. 1, 2, 3, 4, 6 (vwo +5)
Maandag 1 februari
Slide 26 - Slide
Tot maandag
Slide 27 - Slide
More lessons like this
vnw en meervoud op -s
February 2022
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Grammatica woordsoorten - quiz
February 2023
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Woordsoorten 1-6 (lw/zn/bn/vz/aanw. vnw/vr. vnw/hww/zww/bw)
January 2022
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Herhaling woordsoorten brugklas uitleg+inoefenen
February 2021
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Grammatica woordsoorten - QUIZ
February 2023
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Woordsoorten 1-6 (lw/zn/bn/vz/aanw. vnw/vr. vnw/hww/zww/bw)
March 2021
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Grammatica woordsoorten hoofdstuk 1 t/m 6 zoals op de toets wordt gevraagd
June 2023
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Oefenen alle woordsoorten 1 hv
December 2023
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1