Bij de buikademhaling bewegen het middenrif en de buikwand.
Je middenrif trekt zich samen, waardoor het omlaag beweegt. Daardoor wordt je borstholte groter. Je longen worden groter en zuigen lucht naar binnen: je ademt in.
Doordat het middenrif omlaag gaat, worden de organen in je buikholte weggedrukt. De organen duwen dan de buikwand naar voren.
Als je middenrif zich ontspant, keert de buikwand terug in zijn normale stand . Je borstholte en longen worden kleiner: je ademt uit.
Bij gewone, rustige ademhaling vindt zowel borstademhaling als buikademhaling plaats.